Complement voor Harry

Het voelt riskant om te zeggen dat je iets weet. Zeg liever dat je niets weet. En als je dan toch iets weet, gebruik dan de dubbele ontkenning: ik ben niet onwetend van het feit dat... Toevallig weet ik (weet ik? nou ja...) dat dit in de oudheid gebruikt werd als stijlfiguur, de litotes. Mijn leerboeken zeggen me dat de litotes werd gebruikt om het tegendeel te benadrukken. Tja, daar zitten we dan weer met ons risicomijdend gedrag. Nu weten we niet alleen meer over onze onbedoelde bedoelingen, ook over stijl, oudheid en irritante nederigheid.

Mijn vader zei het al, bescheidenheid is de wens om tweemaal geprezen te worden, voor datgene waarover je bescheiden bent en voor je bescheidenheid. Zo werd mijn moeder met haar bescheidenheid bedoeld of onbedoeld haar plaats gewezen.

Telkens als ik een boekje van ex-collega doctor Harry Kuster lees ben ik onder de indruk van zijn kennis en zijn stijlbeheersing. Nu zet hij er ook al Latijnse citaten zonder vertaling bij en voel ik me een beetje trots dat ik dat kan lezen. De indruk ontstaat weer dat Harry de boekjes speciaal voor mij schrijft. Het zijn codes die ik moet zien te kraken en Harry geeft me de indruk dat hij - met zijn leraarskwaliteiten - vertrouwen in me heeft.

Eerst dacht ik nog dat Harry speciaal leraren en filosofen opzoekt om te bespreken. In zijn nieuwste boekje bespreekt hij een middeleeuwse monnik die vaak huilde, Gundulf, bisschop van Rochester. Hij was goed bevriend met filosoof Anselmus over wie Harry zijn vorige boekje schreef (zie eventueel mijn blog). Je kunt beide boekjes lezen als een tweeluik. Anselmus spreekt, Gundulf luistert. Anselmus brengt in beweging, Gundulf huilt. En Anselmus is daar weer een beetje geïrriteerd over. En: Anselmus plant, Gundulf geeft water.

Harry speelt diverse rollen. Hij vertaalt de hagiografie, hij interpreteert, vertelt de voorgeschiedenis, haalt Freud erbij en polemiseert met Spinoza. Het register dat hij bespeelt is in al deze gevallen de wetenschap, in die speciale combinatie van de geschiedwetenschap: deels exact, deels vertellend, deels normatief. Harry's toonzetting is ietwat plechtstatig. Het is alsof Anselmus tegen me spreekt, een reactie bij me uitlokt waarmee ik hem tot een beetje irritatie moet brengen.

Het is een soort theater, niet alleen van Gundulf en Harry, maar ook van mij. Ik probeer mezelf neer te zetten in dat theater. De code zou inhouden dat ik mijn rol moet zien te ontdekken.

Vandaar dat ik een beetje op gevoel aansloot bij een formulering in het boekje die me trof, 'non nescius', niet onwetend. Zo omschrijft Willem van Malmesbury de verhouding van Gundulf tot de letteren, 'litterarum non nescius' (Kuster p.24). Harry laat het onmiddellijk volgen door 'een geleerde was hij niet'. Mijn oog valt, zoekend naar een positieve betekenis, ook op de zinnen ervoor: 'Met zijn [van Anselmus of van Gundulf?] scherpe onderscheidingsvermogen koos Anselmus hem tot spirituele metgezel. Verder kende Gundulf persoonlijk veel geleerden van zijn dagen, maar, zoals Willem van Malmesbury vaststelt: "litterarum non nescius", een geleerde was hij niet.' (p.24) Gundulf had allerlei kwaliteiten, maar dus niet die van een geleerde. Het is alsof de complementaire verhouding tussen Anselmus en Gundulf te mooi is om te verstoren. Alsjeblieft geen intellectueel gesprek tussen beide vrienden.

Het 'non nescius' behoudt in dit geval zijn raadselachtigheid. Geen litotes in de antieke zin, geen benadrukking van het tegengestelde. Misschien wetend, een beetje wetend in een ander opzicht, het weten van de spiritualiteit, maar dat maak ik niet op uit Harry's uitleg. Wel spiritueel, maar niet als geleerde, dus niet vergelijkbaar met Anselmus of Thomas. 

Harry zelf is duidelijk wel wetenschapper, qua vraagstelling, uitwerking, bronvermelding etcetera. Maar hij is duidelijk geïnteresseerd in dat huilen, in de affecten. Doet hij dat om in tweede instantie alsnog tot een wetenschappelijke visie op het huilen te komen? Wetenschap van het affect als weg tot de wetenschap? Dan zou je misschien een uitgebreidere vraagstelling en uitwerking verwachten. Een veelbelovender aanknopingspunt geeft me de achterflap (ongetwijfeld door Harry zelf geschreven), waarin Harry's zoektocht draait om de keuzes van Gundulf:

Niet het verhaal dat hij vertelde, een theorie die hij verkondigde of de invloed die hij uitoefende, waren voor Gundulf het belangrijkst, maar de keuzes die hij maakte op zijn tocht door het labyrinth van emoties dat dit leven kenmerkt.'

Labyrint, de emoties vormen samen een labyrint, niet alleen door hem zijn weg te wijzen, maar ook door hem in de weg te zitten. Met zijn keuzes vond Gundulf zijn weg door het labyrint en zo kun je zeggen dat het huilen hem dichter bij God bracht, want elders legt Harry uit dat zelfkennis in die tijd werd ontdekt als weg naar God. Zo heeft Harry ook zelf voldoende basis om zijn kennis van de psychologie in te schakelen om te begrijpen hoe de affecten functioneren in deze opgang. De psychologie leert ons hoe de menselijke natuur in elkaar steekt, en zo kan Gods genade alsnog worden begrepen als aanvulling, complement. De complementaire verhouding is het ideale beeld van God, God die wezenlijk genadig is.

Waar bij Augustinus, Anselmus en Thomas, en later ook bij Spinoza, kennis de affecten niet in de weg lijkt te zitten, lijkt dat bij Gundulf anders te liggen. Je hoeft geen geleerde te zijn om al huilend je weg naar God te vinden. Sterker nog, Gundulfs huilen toont hem zijn eigen, individuele weg naar God. Het lijkt of het huilen zelf al de kennis bevat die hij nodig heeft om de juiste keuzes te maken. Maar niet op de wijze van Spinoza, bij wie droefheid gedefinieerd wordt als overdenking van het eigen onvermogen en breideling van het vermogen tot handelen. Zo ontstaat er alsnog een wetenschappelijk gesprek, en wel tussen Harry en Spinoza. Gundulf laat met zijn huilen zien dat het zijn vermogen tot handelen juist inspireert, en daarom heeft Spinoza ongelijk.

Misschien zit er dus toch, alsnog, iets van de oude litotes in de tranen van Gundulf. 'Niet onwetend' moeten we opvatten als extra wetend, kennis bevattend die in de rationalistische filosofie van Spinoza verkeerd begrepen wordt. Ik moet denken aan een eerdere leeservaring, de tranen van Nietzsche van Yalom (zie blog), waar het eveneens ging om de tranen, en om hun zichtbaarheid. Toch theater dus, theater van de individuele, integere, gezuiverde persoon.

Deze weg is voor mij wel extra moeilijk om verschillende redenen, met name omdat tranen bij mij vooral samengaan met onvermogen. Ik moet er een paar alinea's aan wijden om via zelfonderzoek mijn rol te kunnen innemen als lezer van Harry.

In mijn therapie bij mijn depressie zo'n dertien jaar geleden werd ik door mijn therapeute bij mijn emoties gebracht, met name verdriet en boosheid. Ik moest mijn intellectuele reflexen achterwege laten, die ook al opspeelden doordat ik in die tijd colleges aan ouderen gaf over de filosofie van Nussbaum en het tragische levensgevoel. Ik wilde de benadering van mijn therapeute overdenken, maar het denken zat me juist in de weg. Daarnaast lukte het me te weinig om boos en verdrietig te worden. Zodoende faalde ik in de weg van de emoties, en heb ik mijn falen moeten leren zien als mijn weg om de depressie te overwinnen. Ik lees Harry's boekje als opening van een niet-intellectuele weg, maar juist de emotionele weg bleef voor mij onbegaanbaar.

Denkend over complementariteit bleef ik vertrouwen houden in de oude complementariteit tussen tragedie en komedie. Het lijkt alsof de weg van het komische bij Harry geblokkeerd is geraakt. Behoudens de steeds opduikende verwijzing naar Reve zie ik de blokkade het scherpst bij de leefregel van Benedictus. Stap 10 in Harry's weergave: 'De dwaas breekt in schallend gelach uit.' (p.52) Daar hadden de Franciscanen geen moeite mee, want in de ogen van God zijn we allen dwazen, of misschien moet je zeggen: 'non nescii' in de geheimzinnige draai die Harry eraan geeft.

Langs deze weg kunnen we ook Benedictus inpassen. Ik denk aan Herman Finkers die 's ochtends opstaat en zegt: 'Wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Dan denkt hij aan Benedictus die hem maant zijn eerste gedachte aan God te wijden en herpakt hij zich: 'Mijn God, wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Zo ziet hij de hand van God ook in de mooie boezem van zijn vrouw, al moet hij er wel bij zeggen dat hij dit niet godslasterlijk bedoelt.

Dat beeld van de complementariteit is dus zo gek nog niet (waarom zouden vrouwen anders twee borsten hebben, en waarom mannen plattere). Hier opent zich de mogelijkheid om mijn plaats in te nemen in het theater van Harry. Hij schrijft, ik lees. En waar Harry als lezer van mijn blogs zwijgt, of een compliment uitdeelt (het compliment als complement) ga ik als lezer met Harry's teksten op de loop. Ik probeer uit of ik erom kan lachen, niet omdat ik hem niet respecteer, maar om het raadsel in stand te laten of te herstellen, het non nescius.

PS

Op mijn uitdrukkelijke vraag of non nescius met Harry's raadselachtige uitleg wel echt raadselachtig is, koos Harry voor het niet-raadsel. In het middeleeuws Latijn, mailt hij me, heeft de litotes zijn betekenis van benadrukking van het tegendeel verloren en lijkt hij meer op onze dubbele ontkenning. Er is geen raadsel, zegt Harry. Hoewel hij deze uitleg alleen aan mij mailde, voel ik me vrij om hem hier met u te delen. Mijn gezag daartoe ontleen ik aan mijn status van complement. Ik was het raadsel, Harry de oplossing.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Klagen is aantrekkelijk - Opnieuw Harry Kuster over Alanus

Als mensen meer zorg voor taal hebben zullen ze elkaar beter begrijpen en verkleinen ze de kans op gewapende conflicten. Alleen al daarom wa...