De mogelijke vingers van De toverberg

De toverberg kun je goed lezen als een tragedie. Onverbiddelijk doet de tijd zijn werk. Wat begon als een mooie reis, het bezoek van Hans Castorp aan zijn neef, loopt via ziekte en confrontatie uit op de dood in de modder van de Eerste Wereldoorlog. Echter, we hebben ons laten voorlichten door de Wikipediapagina-auteur dat Thomas Mann zijn roman niet als tragedie schreef, maar als satyrspel, het verwarrende naspel van de tragedies. Het vergt dan alleen nog een klein sprongetje mijnerzijds om de verbinding te leggen met het beroemde boek Symposion van Plato, waar voorname heren met elkaar in gesprek zijn over de liefde. Het wordt afgesloten met een bijzondere variant van het satyrspel, als generaal Alcibiades de afterparty opent, stomdronken, en gewag maakt van zijn verliefdheid op zijn mentor Socrates.

Niet dat ik ooit verliefd was op mijn stagebegeleider Cor, die me De toverberg cadeau gaf, maar ik kon het boek onmogelijk lezen zonder te denken aan hoogwaardige zaken als geschenk, vriendschap, en aangezien Cor ook theoloog is, zonder te denken aan de mogelijkheid van Gods genade. Zo grijpen de aanleiding en de inhoud van De toverberg in elkaar. Alles in deze roman draait om liefde. Daarvan getuigt ook de laatste zin, die in de doodsvelden van de oorlog uiteraard van een vraagteken is voorzien: 'Wird auch aus diesem Weltfest des Todes, auch aus der schlimmen Fieberbrunst, die rings den regnerischen Abendhimmel entzündet, einmal die Liebe steigen?'

Terugkijkend op mijn leesavontuur ben ik me bewust van de dominante pedagogische toonzetting, mijn niet te blussen leergierigheid. Die lijkt een beetje misplaatst bij zo'n hoog thema als liefde. Liefde is er wel of niet, en in een leerproces bestaat het risico dat de liefde afstompt. Zoiets lijkt ook het geval te zijn in De toverberg. Hans heeft uiteindelijk de belangrijkste les van zijn mentor niet geleerd, en gaat meevechten om een wereld te redden die al verloren was. Settembrini neemt hem dat niet kwalijk, hij begrijpt dat je solidair bent met je volk. Maar de verteller vindt het wel nodig zich een beetje te verontschuldigen voor zijn pedagogiek: 'wir verleugnen nicht die pädagogische Neigung, die wir in ihrem Verlaufe [het verloop van het verhaal] für dich gefaßt'. Er is iets in Hans geweest dat de pedagogische neiging aan de verteller heeft ontlokt.

Ontroerend is het gebaar dat erbij hoort, de middelvinger waarmee de verteller een traantje zou kunnen wegpinken, een neiging 'die uns bestimmen könnte...', bij de gedachte dat hij Hans niet meer zal horen of zien. Het gebaar herkennen we van mentor Settembrini, die een paar bladzijden eerder Hans uit Davos zag vertrekken. De pedagogiek balt zich samen in een vinger, een virtuele of echte vinger, een vinger die naar de hoek van het oog wordt gebracht om die te pinken, te 'tupfen', een woord dat het Duits ook gebruikt voor het deppen van een wond.

Had het ook anders kunnen lopen? Hans was ziek, waarom had hij niet gewoon in het sanatorium kunnen blijven? Een rol hierbij speelt vermoedelijk het voorbeeld van zijn neef, die al militair was, waardoor we de hele betekenis van Hans zouden kunnen opvatten als plaatsvervanging. Hans bezoekt zijn zieke neef, wordt dan zelf ook ziek, de neef gaat naar het slagveld, wordt daar opnieuw ziek, keert terug naar het sanatorium, waar hij overlijdt, en Hans neemt zijn plaats als het ware in, op het slagveld. De lege plaats, de plaats van de heroïek en de dood, moet worden opgevuld, geeft niet hoe.

Dat gevoel van leegte had Hans ook al in het sanatorium overvallen, naarmate hij er langer bleef. We herinneren ons zijn rol bij de discussies van Settembrini en Naphta, waar Hans zijn vinger opsteekt. Hij is leerling in de klas en moet zijn vinger opsteken, zijn wijsvinger ditmaal, om te worden opgemerkt. Tegen het einde van zijn verblijf wordt Hans niet meer opgemerkt, en doet hij ook zijn best niet meer daarvoor. Hij is, zegt de verteller, als de leerling van wie al vaststaat dat hij blijft zitten, en dan hoeft er geen pedagogische aandacht meer aan hem te worden gegeven.

Ik ken zulke leerlingen, en in zekere zin ben ik er zelf ook een. Ik stuur mijn teksten niet naar uitgevers, schrijf mijn blogs, krijg nog wel aandacht, maar in mij schuilt het verlangen - en de vrees - dat ik mijn vinger niet meer opsteek, mijn blogs niet meer stuur naar mijn vrienden, dat de geest in mij tot rust komt. Het schrijven is dan nog gewoon een routine, een boekverslag.

Het is deze dynamiek die ik meen te onderkennen in De toverberg. De liefde neemt er de vorm aan van de betovering die langzaam ophoudt. Zoals mijn dichter-vriend Leo misschien zou zeggen: 'totzoverdetover'. Toevallig of niet, Leo wil me graag betrekken bij een nieuwe onderneming, waarbij we inzoomen op vingers in tekeningen en schilderijen van Lucebert. Waarschijnlijk komt het door Leo dat ik extra ben gaan letten op die vingers in De toverberg, en ik de opgestoken wijsvinger bij Hans zag, de lans-vinger bij Peeperkorn, zijn gebaar ook van precisie, duim tegen wijsvinger, en later de pinkende middelvinger van Settembrini die virtueel wordt hernomen door de verteller zelf.

Deze vingers wijzen naar een tegenspraak, misschien de tegenspraak die de hele roman draagt. De roman wijst naar Hans, de Hans die zijn vinger opsteekt en later niet meer, en naar de virtuele pinkende middelvinger van de verteller. De vingers zijn er nog wel, maar ze worden niet meer ingezet, als instrument of wapen.

Tijd voor een conclusie. De held was niet Hans, of misschien was het wel Hans, maar niet om wat hij deed, zijn vinger en zijn beslissingen, maar om 'wat hem overkwam'. Hans zelf is simpel, zegt de verteller, maar wat hem overkwam blijft ons bezighouden. Daar zit de mogelijkheid dat liefde zal opstijgen, wat overal kan, zelfs in de modder bij Verdun, misschien. Net als de vinger stijgt de liefde, zegt ook Plato. Daarom wellicht staat Socrates in Symposion rechtop, in de vertelling van Alcibiades, hij staat rechtop als hij nadenkt, als het moet heel lang, een heel etmaal. En als hij klaar is dankt hij de god. Die god heeft ongetwijfeld ook Thomas Mann bedankt met een vertelling, en zoals we weten eer je Apollo (om hem gaat het daar, om de geneeskunst, de muziek en de verheldering) met een hermetische vertelling:

'Lebewohl, Hans Castorp, des Lebens treuherziges Sorgenkind! Deine Geschichte ist aus. Zu Ende haben wir sie erzählt; sie war weder kurzweilig noch langweilig, es war eine hermetische Geschichte.'

 

Jan Toorop, Paulus, Lalique Museum

 

De beste zoon van de grammofoon

Bij mijn leesavonturen is leergierigheid in het spel, maar ook liefde. In mijn vorige blog over De toverberg domineerde de leergierigheid, ik probeerde mijn vrienden als mentoren in te zetten van wie ik iets kon leren. Maar nu ben ik weer verder in de roman. We liggen op onze bank, Inez en ik, er staat muziek op, en ik lees over Hans Castorp die zich opwerpt als beheerder van de grammofoon in het sanatorium, en verliefd wordt op de muziek, de muziek van de grammofoon.

Nu heb ik zelf een beladen verhouding tot de muziek. In het verleden speelde ik best veel orgel en piano, heb een half jaar conservatorium gevolgd, en probeerde me vervolgens daarvan los te maken. Tegelijk bleef ik me verplicht voelen tot de muziek, koos bij mijn studie theologie muziekwetenschap als bijvak. Een paar jaar geleden probeerde ik met behulp van weer een andere mentorachtige figuur, filosoof Agamben, opnieuw na te denken over mijn verhouding tot muziek, zie deze blogserie.

Thomas Mann dient zich aan als broeder in de strijd. Hij begrijpt van binnenuit hoe muziek ons kan meeslepen, betoveren, in slaap laat sukkelen en ons uiteindelijk meevoert naar de loopgraven. De toverberg is echt 'speciaal voor mij'. Tegelijk vertrouw ik Mann niet helemaal. Hij kan geweldig goed schrijven, die Nobelprijs heeft hij echt wel verdiend hoor. Maar als je hem vertrouwt is dat toch vooral omdat je je door hem laat meeslepen. Je laat je meeslepen door iemand die je vooral probeert te waarschuwen dat je je niet moet laten meeslepen.

Goed, dat had ik in mijn vorige blog ook al ontdekt. Nu ik verder lees, ik ben nu zo'n honderd bladzijden voor het einde, zie ik dat Mann probeert de toverkracht uit zijn verhaal enigszins te laten weglekken. De patiënten belanden in Stumpfsinn, ze raken verstrikt in hypes, postzegelverzamelen, patience, en dan komt het hoofdstuk over de grammofoon. Hans wil graag die grammofoon beheren en we volgen hem in zijn fatale verliefdheid op de muziek, waarin de dood en de oorlog zich al aankondigen. Maar kijk ook eens naar de anderen, hoe makkelijk ze hem de macht over de grammofoon laten grijpen, hoe onverschillig ze blijven. Hans is alleen met zijn grammofoon, wordt verliefd op de hele wereld via de muziek, en op de dood. Maar die andere patiënten zijn er ook gewoon, ze blijven in de marge, onzichtbaar haast.

Mentor Settembrini was al eerder weggedrukt. Hij probeerde Hans nog aan te spreken toen die verdiept was in zijn kaarten, en stuitte op politieke onverschilligheid. Zoiets kun je twee kanten op lezen. We identificeren ons graag met Hans, en zijn geneigd in zijn onverschilligheid antigif te zien tegen de krachten van de Bildung. Maar door de Bildung te concentreren in Settembrini blijft die een reservekracht die standhoudt, voorlopig. Oké, ik heb ook al gezien dat Settembrini ten onder zal gaan in negentiende eeuwse romantiek, een al te bekende duelscène. En ik ben het ook eens met mijn wikipedia-genius dat de sneeuwscène een afrekening is met de ideeën, Apollo legt het loodje tegen Dionysus. Daarop doordenkend zie ik dat Dionysus gesymboliseerd wordt door Mynheer Peeperkorn, die zojuist zelfmoord heeft gepleegd. Voor wat het waard is als je al zo zwaar ziek bent.

Maar toch. Als de ondergangsstemming heerst, kun je dingen soms scherp blijven zien, of nog scherper. Zeker achteraf, en Mann kan al terugkijken op de Eerste Wereldoorlog. Het is een soort herhaling van Herodotus, die ruim na de Perzische oorlogen via onderzoek en verhalen, zelfs via amusement, zocht naar de oorzaken van de oorlog. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Dit aloude motief, dat altijd verwijst naar de hubris, is niet in strijd met het vertellen. De verteller schuift de dood voor zich uit door te blijven vertellen. Zolang er verteld wordt, kun je van de wereld blijven houden, zelfs van de wereld die ten onder is gegaan, vooral van die wereld zelfs.

Hoe dit kan... is De toverberg zelf geen staaltje hubris? Ja, het getuigt zeker van overmoed als je een beeld van de hele wereld construeert, omgezet in de tijd, de tijd die onbarmhartig voortschrijdt. Alsof je boven de tijd staat, net als de patiënten van het sanatorium. Misschien maakt het wel uit of die overmoed voortkomt uit liefde. Mann vertelt met liefde, voor zijn hoofdpersoon, voor de wereld die hij bespot, en vertelt over de liefde. Liefde is meer dan de tijd het hoofdthema van De toverberg. Het hoofdstuk over de grammofoon is een episode in de ontplooiing van dit thema, het is de herneming van het nietzscheaanse thema van de val van Wagner. Wagner verknoopte liefde zozeer met de dood dat ze ononderscheidbaar werden. Hans laat zich daardoor betoveren, opslokken.

Maar Wagner is tegelijk de afwezige in het grammofoonhoofdstuk. Het gaat over Offenbach, Rossini, Bizet, Schubert. Het is alsof de grote tovenaar wordt vernederd door hem niet eens op te voeren. In die zin is het niet de val van Wagner, de val van Wagner zou nog teveel Wagner zijn. Het is Schubert, de doodsromanticus van wie je onmogelijk niet kunt houden. Deze liefde kan niet worden verwoord, zegt Mann, in zijn kenmerkende stijl van de vrije indirecte rede, waardoor onhelder is wie aan het woord is, Mann of Hans, of Schubert, of nog weer iets of iemand anders.

In de laatste regels van dit hoofdstuk kiest Mann zoals altijd zijn woorden zorgvuldig. De grammofoon verleent ons de kracht om hele rijken te besturen en ten onder te laten gaan, de grammofoon symboliseert de ondergang doordat hij het lied van Schubert al bederft: 'Aber sein bester Sohn mochte doch derjenige sein, der in seiner Überwindung sein Leben verzehrte und starb, auf den Lippen das neue Wort der Liebe, das er noch nicht zu sprechen wußte. Es war so wert, dafür zu sterben, das Zauberlied! Aber wer dafür starb, der starb schon eigentlich nicht mehr dafür und war ein Held nur, weil er im Grunde schon für das Neue starb, das neue Wort der Liebe und der Zukunft in seinem Herzen - - 

    Das also waren Hans Castorps Vorzugsplatten.'

Am Brunnen vor dem Tore - Wikipedia
Am Brunnen vor dem Tore - prentbriefkaart van Hans Baluschek

 

Settembrini onze mentor

Ontsnappen uit De toverberg is moeilijk, zo niet onmogelijk. Hans Castorp bezoekt er zijn neef en wil drie weken blijven, maar wordt in het sanatorium binnengezogen. Als de arts hem genezen verklaart, neemt Hans hem niet serieus, hij ziet nog steeds 37,8 op zijn koortsthermometer staan. Misschien ook daarom schrijf ik mijn blogs over deze roman terwijl ik hem nog lang niet uit heb. Zo kan ik wat tegengif ontwikkelen, mijn lessen leren van het fatum van Hans Castorp, die eindigt in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog.

Een belangrijke bron om overzicht te houden is de Duitse Wikipedia. Daar staat de roman samengevat, maar er staan ook een paar interessante weetjes die me aan het denken zetten. Het eerste had ik al gemeld in mijn vorige blog (zie deze link), de oorspronkelijke opzet van Thomas Mann om De toverberg te schrijven als satyrspel bij Tod in Venedig. Ik had een beetje vluchtig heen gelezen over dat 'oorspronkelijke'. Niet dat Mann zijn opzet veranderde, maar vooral de vrolijke ironie krijgt een andere toon wanneer het korte naspel uit de hand loopt (wat op zich juist past bij het satyrspel) en onze grote humanist Settembrini flinke kritiek uit op de ironie. Er hangt een enorm gewicht aan deze roman, hij zuigt je naar binnen en maakt je zodoende rijp voor de volgende oorlog.

Een tweede interessant motief van de Wikipediapagina hangt ook weer samen met die Settembrini. Hij levert bijdragen aan een internationale encyclopedie. De wikipedia-auteur voegt er quasi-ironisch aan toe dat hij dit doet 'quasi als Frühform eines Wikipedia-Autors'. Het wordt nu misschien tijd om te zien wie de auteur is van deze wikipediapagina, maar dat kan ik in de gauwigheid niet ontdekken. Je zou je ook kunnen afvragen of deze wens wel passend is, Wikipedia neemt als collectief verantwoordelijkheid voor de pagina's, en in feite zijn we dat allemaal. Nu zijn we heel dicht, als we deze gedachte terugplooien naar De toverberg, nu zijn we op de drempel van de gedachte dat we allemaal Settembrini zijn. We lezen Wikipedia, we kunnen er in principe allemaal bijdragen aan leveren. En met mijn blogs volg ik tot op zekere hoogte het model van een encyclopedie, niet alleen door ze te publiceren op Google blogspot, maar ook door met mijn linkjes een beeld te creëren van interne coherentie die in zekere zin mijn wereld is, mijn leven.

Aan de andere kant begrijp ik ook wel weer dat mijn vrienden me bezweren dat ze niet Settembrini zijn. Ik lees hun reacties op mijn vorige blog nog eens door, in de hoop dat ik in hun reacties iets over het hoofd heb gezien waarvan ik iets kan leren (ik word door mijn vrienden altijd beloond, mijn hoop is dus gebaseerd op een geschiedenis van vele jaren). Je zou kunnen zeggen dat mijn vrienden mijn mentor zijn, en dat erken ik volledig. Het geldt voor alle vier vrienden die reageerden op mijn blog. Ze kunnen natuurlijk zeggen (zoals Cor) dat ze niet Settembrini zijn, of spreken uit naam van Settembrini dat ik hem niet goed heb begrepen, maar de Wikipagina zegt dat Settembrini niet de enige mentor is, daarnaast is er ook nog Naphta, de joods opgevoede intellectueel die stuitte op een jezuïtische mentor en zich het conservatief-katholieke gedachtegoed eigen maakte. Twee mentoren dus, en je zou kunnen zeggen dat we niet alleen Settembrini zijn, ook altijd een beetje Naphta.

Ter illustratie wijs ik op een artikel in De Groene van Hans Janssens, 'Wat Johan Huizinga en - vooral - Carl Schmitt ons leren over de opmars van het autoritair populisme' (zie deze link). Huizinga zag het fascisme als een beweging van uit de hand gelopen mannelijke pubers. Om de echte zwaarte van het fascisme te begrijpen moeten we meer van binnenuit kijken, met de ogen van de katholieke jurist, de kroonjurist van het Derde Rijk, Carl Schmitt. In het artikel gaat het niet expliciet over onze kwestie, de lichte toon versus de zware toon, maar ik denk deze erbij, wat niet moeilijk is met Huizinga's Homo ludens in je achterhoofd en de kritiek van Schmitt op ironie en lichtzinnigheid als het over politiek gaat. We moeten dus - zeker met de zwaar klinkende waarschuwing van mentor Cor in ons achterhoofd - oppassen als we de lotgevallen van Hans Castorp alleen lezen als vrolijke klucht, en het sanatorium als een raar zootje ongeregeld. Het lijkt eerder een omgekeerd purgatorium, waar je ongemerkt omlaag wordt gezogen, naar de hel. Met enig voorbehoud, want als ik de les van Cor goed beluister, heeft Duitsland die hel misschien nodig gehad om te kunnen ontwaken.

Getuige van de magische kracht van De toverberg is Martien, die deze in jubelende toon benoemt: 'Als je eenmaal gegrepen wordt door de magische vertelkunst van Mann, dan kun je daar onmogelijk uit loskomen.' Het unheimische van Martien is dat hij me steeds herinnert aan mijn eigen enthousiasme voor thema's die ik met hem deel. Zo schreef ik ooit (net als Martien zelf) een boek over het dialogisme van Bachtin, waarna ik me bewust werd van de akelige politieke implicaties van zijn visie in de context van de stalinistische terreur. Als wij daar vrolijk en jubelend over kunnen doen, heeft dat vast ook te maken met onze afstand tot Moskou, het wordt ons hier (voorlopig) wel makkelijk gemaakt om die afstand te bewaren.

Het is sowieso altijd van belang om goed te luisteren naar de lessen van je mentoren. Maar er komt hier iets bij. Wat als een mentor je adviseert om De toverberg te verlaten? Wat als hij je waarschuwt voor naïviteit, dat je je in slaap laat sukkelen door de dialoog? Ik lees opnieuw de wikipagina, en zie dat dit bij uitstek een motief is van Settembrini. Hij wantrouwt het gevoel, de romantiek en in het verlengde daarvan ook de muziek. Die ontvlamt niet het verstand, maar wiegt ons in slaap. De betovering van De toverberg, van het sanatorium maar dus misschien ook de roman, doet ons misschien geen goed. Of het moest zijn dat de roman niet kritisch bedoeld is, maar constaterend. Zo gaan de dingen, en zelfs ons kritische verstand kan ons niet redden, omdat we ons door te luisteren uitleveren aan taal, mooie argumenten, en daarmee ook aan muziek, slaap, en onze alertheid verliezen.

Zo springt weer een andere formulering van Martien in het oog, 'door en door immanent': 'Settembrini is door en door immanent in zijn denken, een echte seculiere humanist'. Ik stel me de denkbeeldige situatie voor dat Settembrini De toverberg las. Wat zou hij ervan denken dat hij opgenomen werd in een ideeënroman, waar hij keer op keer zijn immanentisme moet inleveren? Ik heb net een passage gelezen waarin Settembrini verhuisd is naar het dorp bij het sanatorium, en in huis woont bij Naphta. Het lijkt heel vervelend voor een seculier humanist om bij een jezuïet in huis te wonen. Maar Settembrini heeft hem nodig, legt hij uit aan Hans, hij wil graag steeds die ideeënstrijd aangaan, en daarvoor is die Naptha ideaal. Maar daarmee, legt de wikipedia-auteur uit, levert Settembrini zich ook weer uit aan de analyse, en die doet weer afbreuk aan zijn daadkracht. Daarom ook adviseert hij Hans om te vertrekken uit de Toverberg.

Misschien komen we hier - voorlopig - uit bij de noodzaak van de twijfel. Het is mooi als je immanentist bent, maar dat brengt je via de kritiek bij de zelfkritiek, het is uiteindelijk het zelf dat zich keert tegen het zelf, ook in dat immanentisme. Je kunt hier de uitweg van Nietzsche kiezen, die eveneens waarschuwt voor de verzwakkende gevolgen van zelfkritiek. Maar het is Nietzsche niet gelukt om zijn vrolijkheid hiermee te behouden, hij zocht 'het grootste zwaargewicht' op. Steeds blijft van belang - van het grootste belang - hoe we bij al die zwaarte het leven kunnen bevestigen. Daarvoor hebben we die vrolijke toon hard nodig.

Misschien is die Wikipedia daarom zo gek nog niet. Je leest er alles bij stukjes en beetjes, of meestal maar één lemma tegelijk. Je pakt er een lesje uit op, vergeet het weer, en gaat vrolijk terug naar de roman, of je laat je doorverwijzen naar een ander item.

File:Wikipedia-logo (inverse).png - Wikipedia

De toverberg cadeau

Het werd weer tijd voor De toverberg. Theoloog Cor gaf me deze roman cadeau, nadat we hadden gepraat over de betekenis van filosofie. We liepen door een museumtuin met mensenbeelden, een arboretum, maar het bevond zich wel degelijk op een berg, hoe bescheiden ook (zie hier mijn blog daarover). Het leek dus iets speciaals, speciaal voor mij, dat dikke boek van Thomas Mann, niet alleen door zijn inhoud, maar ook door de context waarin ik het cadeau kreeg.

Ik kan aan De toverberg niet denken zonder meteen aan een andere vriend te denken, Martien (je weet wel, die vriend die steeds overvloedige complimenten uitdeelt onder mijn blogs). Hij is humanistisch filosoof en komt dus voor een groot deel overeen met een belangrijk personage in De toverberg, de geesteswetenschapper Settembrini, die hartstochtelijk gelooft in het leven van de geest en in de vooruitgang. Martien koppelt daaraan zijn geloof in de roman, en dan zit je met De toverberg natuurlijk wel goed. Het is toch een van dé romans aller tijden.

Ik heb De toverberg lang geleden gelezen, het moet vlak na mijn studententijd geweest zijn. Ik herinner me vaag een van mijn studievrienden, Han Vroom, theoloog, die een paar jaar na zijn studie aan kanker zou overlijden. Hij vertelde dat De toverberg hem was aangeraden door filosofe Ilse Bulhof, van wie we colleges filosofie hadden gehad, en bij wie ik als jonge onderzoeker kort daarna als collega in de vakgroep kwam te werken. Ilse zocht altijd de zachte, positieve kant van alles, maar ook wanneer dat niet zo voor de hand lag, met name bij haar grote held Nietzsche. Nu weet ik niet veel van Thomas Mann, maar wel dat hij bewonderaar van Nietzsche was. De Nietzsche iets minder van 'het grootste zwaargewicht', iets meer van de vrolijke wetenschap.

Tot zover de voorgeschiedenis van deze grootse gebeurtenis, daar op de Wageningse berg, waar sommige bomen al in bloei stonden, waar ik van Cor een nieuwe kans kreeg om me te verdiepen in mezelf als filosoof, als vriend van de filosofie, als vriend van mijn filosofische vrienden. Om nog even na te denken over wat ik kort daarvoor tegen Cor had gezegd, dat ik misschien maar eens moest stoppen met die hele filosofie, wat brengt ons die eigenlijk, alles welbeschouwd?

Mijn broer, een van mijn broers, had me te verstaan gegeven dat ik eerst moet peilen bij hem of het hem allemaal wel interesseert als ik over iets begin te vertellen. Het bleek in tweede instantie vooral over filosofie te gaan, dat kan al gauw gaan storen, en eenmaal in de roes is er geen houden aan. Dan kun je beter vantevoren even peilen of er wel interesse voor is, zodat je het gesprek licht kunt houden.

Thomas Mann verstaat de kunst om de filosofie zodanig te verwerken dat het licht blijft. De toverberg speelt zich af in een sanatorium in Davos, de personages zijn allemaal ziek, het draait er om ziekte. Maar die ziekte brengt ons zoveel, er zit zoveel leven in ziekte, al schrijvend en lezend kun je je laten inspireren door dat leven. Dat past zeker wel bij Nietzsche, die wel afgeeft op ziekte, maar zijn gezondheidsideaal zozeer doorspekt met ziekte dat je De toverberg zonder problemen als een nietzscheaans boek kunt lezen. Het gaat niet om de banale gezondheid, maar om de 'grote gezondheid', zou Nietzsche wellicht zeggen, de gezondheid die bevochten wordt.

Ik moet zeker ook aan filosoof Agamben denken, hoewel die bij mijn weten nooit over De toverberg heeft geschreven, maar die in de jaren zeventig schreef over de melancholie als een ziekte die zijn eigen tegenkrachten voortbrengt (zie deze blog). Je moet eigenlijk blij zijn als je ziek bent, dat is eigenlijk al een teken dat je aan het genezen bent. Je geest, ja, maar het lichaam is er wel degelijk ook bij betrokken.

Ik heb deze dikke roman van Mann nog lang niet uit, maar las een discussie tussen de jonge ingenieur Hans en humanist Settembrini. Als ik mensen spreek over De toverberg beginnen ze al gauw over Settembrini. Gisteren nog, ik vertelde aan mijn collega biologie dat ik De toverberg aan het lezen was. Ja, zei hij, de meest aansprekende figuur is toch die ene met die Italiaanse naam! Ja, dan gaat het over het humanisme, het leven van de geest, de vooruitgang. Voorwaar geen onbelangrijke zaak in de wereld van vandaag, waar Europa zich opnieuw moet positioneren in onze cynische wereld, en op een of andere manier altijd blijft hechten aan zijn geestelijke waarden. In deze Settembrini lijken de geestelijke idealen van de literatuur en de filosofie zich samen te ballen.

Een paar bladzijden verder lees ik dan weer hoe onze Hans in gesprek is met de schilder die mevrouw Chauchat heeft geschilderd, op wie Hans wel verliefd is geworden. Het is een scène die sterk herinnert aan het verhaal van Ovidius over Pygmalion, de kunstenaar die zijn model zo realistisch en levendig afbeeldt dat hij er verliefd op wordt. Werd het lichaam door Settembrini nog als de grote tegenspeler van de geest afgeschilderd, hier krijgen we een veel positiever beeld van het lichaam voorgeschoteld. Wellicht moeten we nu terugdenken aan Tod in Venedig, waar de ideale liefde toch ook verloopt via het kijken naar het lichaam.

We worden teruggeslingerd van Nietzsche naar Plato. Het lichaam niet als de arena waar de geest steeds wordt aangewakkerd tot een gevecht, maar als het startpunt van een opgaande beweging. Ik bedoel dus niet de Plato die het lichaam als 'kerker van de geest' zag maar de Plato die de liefde voor het mooie lichaam ziet als model voor de bloei van de geest.

Ik zag een beetje op tegen De toverberg, ik zag er als een berg tegenop. Toen las ik ergens dat Mann dit boek aanvankelijk had bedoeld als een kleine toegift bij Tod in Venedig. Daar wordt een grote schrijver verliefd op een jongeman, en gaat er op een tragische manier aan te gronde. Hier in De toverberg betreedt een praktische jongeman een wereld van ziekte en verderf, die veel komische details en veel leven blijkt te bevatten. Zoveel leven dat het kleine naschrift uit de klauwen is gelopen, het is de bekende dikke roman geworden. Het is het satyrspel, wordt gezegd, dat bij de Grieken na drie tragedies werd gespeeld, waarbij hier de proporties omgekeerd uitpakken, de novelle wordt gevolgd door de dikke roman.

Het moet allemaal wel betekenis hebben, dat ik deze roman juist van Cor kreeg, juist bij dat Wageningse museum waar lichamen geïdealiseerd worden uitgebeeld. De oudere man, ooit mijn stagebegeleider bij de vredesbeweging in de jaren tachtig, in zekere zin mijn Settembrini.

De toverberg is een gesloten wereld, je wil er op den duur niet meer weg. Hans komt er voor drie weken, en het worden uiteindelijk vele jaren. Het is een purgatorium, een danteske wereld. Vorig jaar deze tijd verdiepte ik me in Beckett en Joyce, die veel tijd staken in de studie van Dantes wereld. Beckett was gefascineerd door de figuur Belacqua, die vlak voor het vagevuur in een zittende houding wordt aangetroffen door Dante en zijn gids Vergilius. Het is zijn luiheid die Beckett aantrekt (zie deze blog).

Ik zie hier bij Hans Castorp een vergelijkbare beweging. Hij is ingenieur in Hamburg, en nu wordt hij patiënt in het sanatorium. De ware held van deze roman is de tijd. De tijd verandert, vertraagt, en brengt zijn personages ook tot vertraging. Alle dagen zijn hetzelfde, alle dagen zijn als één dag. Carpe diem heeft hier geen zin, morgen is er evengoed een dag. Lezend in deze dikke roman onderga je zelf ook die transformatie.

Zo lees ik af en toe een paar bladzijden. Dan ben ik moe, morgen weer verder. Ik heb me al een dag ziekgemeld van school. En het lijkt of iedereen om me heen ziek wordt. Ik zou gaan wandelen met mijn neef, maar die heeft de griep. Geen probleem, kan altijd nog. Het is niet dat we niet naar het vagevuur willen, of naar de hemel. Maar voorlopig zitten we hier ook wel lekker.

Ik lees in De toverberg dat haasten ertoe leidt dat je de tijd en het heden niet meer als geschenk kunt ervaren. Het wordt een hindernis. Dit is een echt Nietzscheaans thema, van de vertering, waarvoor je de tijd moet nemen. Hans komt er ook achter: 'wie unverdaute Speise ihren Mann nicht stärker mache, so mache verwartete Zeit nicht älter. Freilich kommt reines und unvermischtes Warten praktisch nicht vor.' (p.337)

Wachten heeft iets onechts, iets voorlopigs. Je wacht nooit echt. Daarom word je op den duur wel ouder. Er gebeurt altijd wel wat terwijl je wacht, en je weet pas waarop je zat te wachten als datgene ook gebeurt. Misschien kun je zo iets ervaren dat er speciaal voor jou is, ik hoop het maar.

Gertjan Evenhuis, Caput, in de beeldentuin van Het Depot, Wageningen

 

Opgevoed tot melancholie - Dido and Aeneas

In ons mannen zit tragiek, zeker als we iets met vrouwen hebben. Het gaat allemaal van een leien dakje, doorkruisen de wereld samen met onze...