De jaren van Ernaux eindelijk gelezen

Zo kun je je cadeautje doorgeven. Het was aan jou gegeven, en dan mag je dat eigenlijk niet. Je doet geen recht aan de gever. Het was speciaal voor jou. En zo zitten we dan tussen de dozen, we vinden spullen, erg veel spullen. Je zou wat willen weggeven. Maar wie zit er te wachten op boeken van Derrida, niet zijn bekendste, en in het Frans?

Ook Annie Ernaux niet, want tussen alle grote namen die overleden kom ik de naam Derrida niet tegen, in haar roman De jaren. Kan overigens zijn dat hij te laat is overleden. Of te laat bekend werd, zodat hij op afstand kwam te staan van Sartre en De Beauvoir, toch zo'n beetje de helden van Ernaux, zelfs toen De Beauvoir op tv kwam, wat voor Ernaux haar demasqué was. En wellicht niet alleen voor Ernaux zelf, want ze gebruikt niet de ik-vorm voor haar autobiografie.

Het is min of meer haar tijd, niet alleen haar individuele leven. Het is verknoopt met alles wat er gebeurt. En in veel van die gebeurtenissen zit de suggestie dat daarna alles nooit meer hetzelfde zal zijn, zegt ze. Auschwitz, de val van de muur, 11 september. Aan het eind blijkt dat het nog minder ik is: 'Sauver quelque chose du temps où l'on sera plus jamais'. Iets redden van de tijd waarin men er nooit meer zal zijn.

Ernaux ontpopt zich hier als de redster, de gever van het cadeau. En als we aannemen dat zij de tijd op haar beurt heeft gekregen, is ze inderdaad degene die het cadeautje doorgeeft. Dat drukt ze uit met het afzien van de ik-vorm. De vraag rijst nu wel of dit cadeautje wel speciaal voor mij is. Ik ga nu ook denken dat het boek niet bestemd was voor mij. En dat terwijl ik me bij veel gebeurtenissen die Ernaux laat passeren betrokken voelde.

Bij Sartre dacht ik zelfs: het is ook mijn tijd, speciaal mijn tijd. Ik heb het boek van Ernaux speciaal in het Frans gelezen omdat niet iedereen dat doet, en ik me weer verbonden voelde met mijn 17-jarige ik, toen ik Les chemins de la liberté las, van Sartre, die zijn personages ook inbedt in de wereldgebeurtenissen. Deel 2 van deze trilogie, Le sursis, gaat over het uitstel van de oorlog, toen de regeringsleiders naar München gingen voor de handtekening van Hitler en die kregen. De verteller skipt voortdurend, net als Ernaux, van de individuen naar de grote wereldgebeurtenissen, van Parijs naar München en elders. Je bent nergens, je bent overal.

We zitten opnieuw in zo'n sursis, het is maar de vraag of de tijd van toen echt de tijd van toen was. We moeten nog eens goed nadenken over dat woord temps. Een aanwijzing voor verrassingen vond ik in de uitdrukking temps mort die ik bij Ernaux tegenkwam. Vrouwen moeten zoveel doen, overal, en na De Beauvoir moeten ze zich ook nog eens wijden aan de politieke strijd, dat er geen temps mort meer overblijft. Zo kun je dit boek ook lezen, als een laatste arbeid waarin alle arbeid samengebald ligt om daarna eindelijk temps mort te hebben. En dus daarop te preluderen door als ik te verdwijnen uit je autobiografie.

De titel van dit boek luidt niet Temps mort, en ook niet Le sursis, hoewel daar ook iets voor te zeggen was geweest, een chef d'oeuvre om het hele oeuvre te voorzien van een daverend akkoord, waarin blijkt, zoals bijvoorbeeld bij Beethoven of Schubert, dat je eindelijk bent waar je altijd wezen wilde, waar je wil blijven. Niet alleen omdat je vrede hebt met je dood, en daardoor met je leven, maar ook omdat je de tijden die na jou komen niet per se hoeft mee te maken. Uitstel.

Het boek heet Les années en herinnert daardoor aan de Romeinse traditie om de verhalen van Rome te boek te stellen. Het jaar zo en zo. Of zoals Geert Mak zijn programma's over zijn eeuw opende met 'we schrijven het jaar...' Het beroemdste jaarboek is Annales van Tacitus, dat hoofdzakelijk gaat over jaren waarin hij er zelf juist niet was, eindigend met de dood van Nero (Tacitus was toen drie of vier). De titel Annales is secundair, de primaire titel was Ab excessu divi Augusti, 'Vanaf het heengaan van de goddelijke Augustus'. Daar druipt de ironie al vanaf, die Augustus was alleen nog maar een voorproefje van alle waanzin van de volgende keizers.

Hoe dan ook, de verwijzing naar die Romeinse traditie onderstreept wat Ernaux in haar boek doet, ze schrijft vanaf het heengaan van - in dit geval - haarzelf, die laatste, hierboven geciteerde zin waar ze naartoe schrijft en wat haar vertrekpunt is. Ze kijkt terug met alle aantekeningen, foto's en herinneringen die ze nu nog heeft. Ze moet snel schrijven, want voor je het weet ben je er niet meer of verzwakt je geheugen. Snel nog iets redden. Maar ook de tijd zelf is zich gaan haasten. We zijn nergens meer, zoeven in sneltreinvaart langs onze dagen, contacten, programma's, titels.

De jaren was voor mij zo'n titel, of eigenlijk niet voor mij, iedereen had het al gelezen behalve ik. Zo'n boek dat je beste vrienden aan je tippen. Anton, echt iets voor jou! En wat dus iets zegt over iedereen, en wat je dan maar gaat lezen zodat je er niet mee blijft zitten. Welnu, laat ik dan ook maar in Romeinse stijl deze blog besluiten met weer zo'n ingesleten uitdrukking die meespeelde bij hun annale traditie: 'Waarvan akte'.

Simone de Beauvoir interview in English (1976)

Klagen is aantrekkelijk - Opnieuw Harry Kuster over Alanus

Als mensen meer zorg voor taal hebben zullen ze elkaar beter begrijpen en verkleinen ze de kans op gewapende conflicten. Alleen al daarom was ik blij dat ik me mocht storten op Harry Kuster met ditmaal een kort betoog, in de vorm van een beschouwing over zijn held, de middeleeuwse schrijver Alanus van Rijssel.

Met zo'n idealistische bril kom je haast vanzelf terecht in een klacht. En als Harry die klacht heeft bestudeerd, komt hij er graag weer bij terug. Lezen over taal heeft dus iets te maken met de herhaling die eigen lijkt aan het klagen. Klagen is van alle tijden, we zien het bij de oude Griekse dichters (Hesiodus, Herakleitos), in de middeleeuwen dus, en zeker ook in onze tijd.

Een paar jaar geleden schreef Harry over Alanus (zie ook mijn blog) en in zijn recente boek zien we veel daarvan terug, de verwijzing ook naar hedendaagse filosofen als Peirce en Wittgenstein, met wie Harry de focus op taal deelt om de impliciete regels van de taal te begrijpen en zodoende meer vat te krijgen op de bestrijding van misverstanden. Ook de rol van de Genius bij Alanus is in deze nieuwe studie weer prominent, zodat het even zoeken is naar het onderscheidende, de nieuwe morele les die vervat ligt in dit boek.

Allereerst die rol van de Genius. In het gedicht over de klacht van de Natuur van Alanus overbrugt de Genius in essentie de afstand tussen de mens en Natura. Genius is de priester en echtgenoot van Natura, en is erop gericht om haar wensen te vervullen. De kunst is echter, zoals Harry betoogt, dat Genius dat doet zonder in extremisme te vervallen. Met andere woorden, de gematigdheid en subtiliteit van zijn uitvoerende werk zijn bepalend voor zijn kans op succes.

Om deze taak te vervullen lijkt de taal het meest geschikte instrument. Taal verenigt als thema de orde van de natuur met de vaardigheid die je in het onderwijs en de zelfdiscipline kunt verwerven. Door de taal te bestuderen kun je de wetten der natuur ontdekken. Er loopt inhoudelijk een lijn van Alanus naar Hugo van St. Victor. Als studie, en niet per se de collectieve overtuigingen en emoties, de maatstaf wordt voor geestelijke groei, kan het individu zich van de groep losmaken, en kunnen we de bedelordes begrijpen als overgang naar de burgerij.

Goed, deze gedachte vonden we ook al in het boek van twee jaar terug. Maar nu maakt Harry de grammatica tot hoofdthema, en met zijn interpretatieve gaven lukt het hem ogenschijnlijk makkelijk om dit terug te vinden bij Alanus en zijn tijdgenoten. Dit versterkt hij met verwijzingen naar de twintigste-eeuwse taalpragmatiek. Daar ligt mogelijk nog een aanwijzing om de portee van Harry's pleidooi beter te doorgronden.

Als ik het goed zie komt Chomsky met zijn generatieve grammatica nog het dichtst in de buurt van Harry's ideaal. Op p. 40 lees ik:

"Alanus verbindt de logica in de taal met de logica in de natuur, precies zoals Chomsky de tegenwoordig algemeen aanvaarde biologische gezichtspunten uitgewerkt en verdedigd heeft dat kennis van de algemene taalstructuur, een universele grammatica, aangeboren is en primaire taalverwerving erin bestaat dat kinderen de bijzondere grammatica van de taalgemeenschap waarin zij opgroeien 'natuurlijkerwijs' leren."

Met andere woorden, onderwijs is wezenlijk toeëigening van een universele structuur, die al in onze geest gegrift staat bij de geboorte.

Iets in mij kan maar moeilijk geloven dat vrouwe Natura haar klacht nu staakt. Sterker nog, het zou kunnen zijn dat haar klacht ook geschreven staat in diezelfde natuur, en wie kan die natuur beter verwoorden dan vrouwe Natura zelf?

Misschien verklaart dit mede de herhaling van Harry, zijn terugkeer naar Alanus. Niet alleen vindt hij er de antwoorden van Genius, hij wil ook graag die klacht nog eens lezen. Dat lijkt me helemaal correct, studie is het herhaalde lezen, het steeds beter lezen.

Als ik nog eens terugblader zie ik dat Natura niet slechts de passieve ontvangster is van het reddende werk van Genius. Ze was bruidsdame bij het huwelijk van Hymen en Venus. Dat huwelijk liep mis doordat Venus zich verveelde en afgleed naar seksuele spelletjes. De 'kuise kus' waarmee Alanus Genius bij Natura twee dochters laat verwekken vormt met die spelletjes een contrast. Je zou die universele grammatica van Chomsky zonder veel fantasie dus kunnen typeren als kuise kus.

Misschien doe ik daarmee iets verbodens. Als we de taalverwerving enten op de wetenschap moeten we ons een beetje inhouden als het gaat om mythes, allegorieën, metaforen. Tegelijk hebben die beelden iets aantrekkelijks, iets waaraan we maar moeilijk weerstand kunnen bieden. Correcte taal, het corrigerende werk van de leraar, Harry (vroeger mijn collega bij de sectie geschiedenis) en ik weten er alles van, wij hebben veel ervaring met de rode pen, wij zouden kunnen zeggen: 'Carminis huius ero calamus, non scriba vel auctor [...] spina rosam gestans', 'Ik zal van dit gedicht de pen zijn, niet de schrijver of bedenker, een roos met doornen dragend'. Maar na het gedane werk betreden we de personeelskamer en voegen we ons bij het geklaag van onze collega's, het is een zang zonder pen, gezang na de pen, gezang in vele toonaarden.

De vrouw is de verleiding, en Natura is de vrouw die op haar manier afschaduwing is van de goede en de slechte vrouw, van Venus en van Maria, de foute en de goede vrouw. Genius moet al zijn krachten inzetten om deze vrouw te bevredigen. Tegelijk mogen we aannemen dat hij haar aantrekkelijk vindt, en misschien wel het meest haar geklaag. Hij bloeit er steeds weer van op, hij groeit in zijn rol.

Huilende vrouw - Wikipedia
Rembrandt, Huilende vrouw


Wenders in Nijmegen

Jon nam me mee naar Nijmegen, waar de nieuwe film van Wenders draaide. Iedereen kent hem van Paris, Texas met die ontroerende gezinsgeschiedenis en die mohairtrui van Nastassja Kinski, en anders wel van die glijdende klanken van Ry Cooder. Ik zag de film met broer Philip in de tijd dat hij uitkwam, dus dat moet 1984 zijn geweest. We waren in Parijs toevallig, en dan denk je al gauw dat de film met jezelf te maken heeft. De naam van zoontje Hunter klonk als Antèr.

De film bleef speciaal voor mij, ook al omdat ik een paar jaar later via redacteur Geert Lovink in contact kwam met de Amsterdamse anarchistenscene. Iemand schreef een beschouwing over Paris, Texas waarbij het happy end het moest ontgelden. We zien Harry Dean Stanton wegwandelen van het hotel waar hij Hunter heeft afgeleverd bij Nastassja. Vader blijft eenzaam rondzwerven, maar de zoon hoort bij zijn enige echte moeder.

Op cruciale momenten in mijn leven had ik anarchist kunnen worden, maar koos ik voor de bezielde, warme gemeenschappen van bijvoorbeeld de vredesbeweging, en bijvoorbeeld mijn eigen gezin. Mijn bestemming als zwervende eenzame man moet ik nu sublimeren, bijvoorbeeld met wandelingen over de Veluwe.

Er speelde altijd een Amerika-complex mee, begin ik te ontdekken (zie de blog van vorige week). We nemen geen genoegen met onze sociale identiteit, we zoeken graag de ruimte, de grotere natuur, en naar het model hiervan ook weer de metropool. In de jaren negentig kwam ik in contact met sociologisch ingestelde filosofen die dweepten met New York en het verkommerde Denver. De modelwerking draaide nog verder om. We kunnen vrede met Parijs hebben als we het beleven als plaats waar we een kunnen zijn met onszelf en met de wijde natuur.

En nu stond me samen met vriend Jon een soort bezegeling van deze bestemming te wachten, met de nieuwste Wenders. Perfect days gaat over een man in Tokio die openbare wc's schoonmaakt. We volgen hem in zijn dagelijkse rondjes thuis, onderweg, in het badhuis en restaurant, en in de contacten met anderen onderweg. De stad is de perfecte verbeelding van de wijde natuur. We zien Hirayama in zijn bestelbusje met helikopterview over de snelwegen, oneindige hoogbouw, fascinerende lichten.

Je hoeft maar een beetje fantasie te hebben om de hele tijd erbij te denken: dit gaat over mij, mijn wereld, onze wereld! Op de Waalbrug wees Jon me op de schitterende zonsondergang. De serveersters waren ontspannener en vriendelijker dan in Arnhem, na een paar kilometer rijden had je al de ervaring van het sublieme, de grenzenloosheid van de wereld die je stemming positief beïnvloedt. De film spiegelde deze wereld. Dat kan weer irritatie opwekken. Zo ook bij ons. Wat een verheven glimlach bij die toiletpoetser, wat een schone wc's die hij poetst. Pauline Kleijer van de Volkskrant duidt dit weer positief: '"Perfect Days" zoekt de grens op tussen bewondering en irritatie, maar blijft steeds aan de goede kant van de streep.'

Hoe kun je een stad Amerikaniseren? De diepst insnijdende weg is via de muziek. Wenders doet dat hier door Hirayama in zijn busje cassettebandjes te laten draaien met Patti Smith en Lou Reed. Zo maak ik ook via mijn onbewuste diepere lagen weer extra contact met die jaren tachtig. De andere weg is zeker zo belangrijk, je laat Amerikanen op bezoek gaan in Europa. Met Woody Allen naar Parijs en Rome. Ik luister 's nachts steeds naar Thomése's Kesseltrilogie waar mannen in hun busje op weg zijn naar Hamburg, de 'verkeerde kant' dus, met glijdende Cooder-achtige klanken, en waarbij ze meteen ook moeten denken aan Der amerikanische Freund van Wenders, over een Duitser in Amerika die de opdracht krijgt om iemand in Parijs te vermoorden.

Aan het eind van Perfect days schalt Feeling good van blueszangeres Nina Simone. Nu komt alles samen. Van rapportages schiet me het verhaal van Gerrit de Bruin te binnen. Hij is met Simone bevriend en haalt haar in 1988 naar Nijmegen waar ze enkele jaren woont. Ze is op de vlucht voor de afranselingen van haar man, en heeft na een hoop ellende gebroken met haar dochter Lisa. In Nijmegen wordt bij Nina de diagnose bipolaire stoornis gesteld, waarvoor ze medicatie krijgt. De relatie met Lisa wordt hersteld en Nina Simone kan weer even door met haar leven.

Ik maak weer contact met mijn jongere zelf, zoveel is duidelijk. Mijn echte ik wandelt weer door de beregende straten van Parijs, dé metropool. Ik laat me betoveren door de filosofie maar zeker ook door de muziek op mijn walkman. U2 was het toen. Ik lees op internet dat ze Paris, Texas citeerden op hun Joshua Tree.

Toch speelt er in Perfect Days nog iets anders. Zeg je Japan, dan zeg je zen. De link met Amerika verloopt evenzeer via Californië. Kleijer verwoordt dit zo: 'Elk moment, hoe klein ook, bestaat maar één keer'. De vraag die ik mezelf stel is of dit moment het ook verdient om je eraan te hechten. Moeten we blijven terugkeren naar wat ons zo heftig betoverde? Zoals de Amerikanen, die voor hun zielenheil terugkeren naar Europa? Zen is eerder dat het aan je voorbijtrekt. De snelwegen zijn jakobsladders, het beweegt tegelijk vooruit en achteruit. Je glimlacht of je wordt boos (ook dat kan Hirayama), je valt even in slaap, wordt wakker, gaat weer verder.

Paris, Texas | Wim Wenders Stiftung


Wat ziet mijn opa? Op bezoek bij expositie in Deventer

We liepen door het kletsnatte Deventer naar de haven en onze parapluutjes waren al geknakt. Heerlijk om dan het Kunstenlab te betreden. Lekker droog, en ook een thema dat mooi aansloot bij het beschermende gevoel, het gevoel dat je beschermd wordt tegen de elementen. Hoeders van het land heette de expositie, en het was al snel duidelijk dat de kunstenaars hadden nagedacht over de beeldentaal van de akkers. Curator Lieneke Hulshof:

'Tussen de weilanden van Oost-Nederland zijn nog altijd boerderijen te vinden met ingekerfde stiepeltekens en aan het dak hangende windveren. Van oudsher symbolen die het gebouw en zijn bewoners dienden te beschermen tegen het kwaad, tegen het weer dat zich op ieder moment tot vijand kon ontpoppen.' 

Nog even en ook de boeren, en nog verder, de kunstenaars, zie je als hoeders van het land. En ook deze beschermers kunnen zich ontpoppen tot vijanden. De boeren bezetten de snelwegen en stemmen voor opheffing van de kunstsubsidies, de kunstenaars zijn moeilijk nog als vijanden te zien, maar wie weet welke verrassingen ons nog te wachten staan, je zou het eigenlijk wel wensen.

Maar dan weer die roep die ik in deze blogs tot mezelf en jou richt, 'Speciaal voor mij', het sterke gevoel dat iets of iemand zich tot mij richt, op een nadrukkelijke manier. Mij overkwam dat bij de foto's van Jos de Putter in de tweede ruimte. Het waren foto's van oude boeren op hun land, die de bezoeker nadrukkelijk aanstaarden. Volgens de beschrijving waren het video's en inderdaad, als je zo ongeveer tegen de foto's aan ging hangen zag je een haartje van de boerin bewegen, een ooglid van de oude boer.

Ik zag de vader van mijn moeder weer voor me, die bijna nooit iets zei, en die we in mijn jeugd op Tweede Kerstdag in Gulpen bezochten. Opa en oma waren in een groot huis gaan wonen nadat de grote boerderij in Hoogcruts was overgenomen door twee zoons en hun overbuurjongen. Opa had net zo'n gegroefd gezicht als deze boeren op de foto's en bijna net zo zwijgzaam dus. Mijn vader (zijn schoonzoon dus) sprak hem aan over de kroeëte, hoe ze groeiden en of er nog een beetje prijs voor betaald werd. Ik had eigenlijk nooit het idee dat deze boer mij aankeek, hij had ook zoveel kleinkinderen, en wij wilden zo snel mogelijk naar buiten, de Gulperberg op rennen, en niet te lang blijven alsjeblieft.

Het leek dus of hier iets werd goedgemaakt, deze boeren keken me nadrukkelijk wel aan. In de moderne kunst zit je al gauw in de tegenstrijdigheid dat de beelden voor zichzelf moeten spreken, maar worden begeleid door titels en informatie in het boekje. Alleen al die titel, 'Landschappen' (2017), waardoor jou de keuze lijkt te worden voorgelegd om over de schouders van deze boeren te kijken naar hun land, of naar die gegroefde gezichten zelf die het grootste deel van de foto (video) in beslag namen, en dan met name die groeven in die gezichten. (Jos de Putter is overigens bekend van zijn documentaire Het is een schone dag geweest uit 1993.)

We konden ons niet echt vinden in de beschrijving waarin werd gerept van wederkerigheid: 'In een tentoonstellingsruimte is het altijd de bezoeker die kijkt, De Putter wil met dit werk die blik van de toeschouwer wederkerig maken.' Op ons hadden de video's eerder het effect dat je op zoek ging naar dat haartje en dat ooglid, naar het aller- allerlaatste restje beweging in deze versteende monumenten. Verdinglijking of erger nog, als je die andere keuze maakte en over hun schouders keek, een nieuwe inbezitneming van het land waarvoor deze hoeder zo nadrukkelijk stond om het zelfs met zijn versteende lichaam nog te beschermen.

'Speciaal voor mij' zou kunnen inhouden dat ik gewenst gedrag ga vertonen, hier in deze blog, bijvoorbeeld een bedankje. Dat moet dan wel adequaat zijn, en dat is nu precies even het probleem. Hoe kunnen we deze boeren adequaat bedanken? Ik herinner me weer mijn opa, toen hij overleden was, en mij gevraagd werd om bij zijn uitvaart een stukje orgel te spelen. Ik deed dat graag, daar niet van, maar had geen moment het idee dat opa me nog kon horen. Met de bedenking dat dat tijdens zijn leven ook al niet het geval leek, zijn wereld was de mijne niet, en van mijn moeder wist ik dat ze maar wat blij was dat ze door mijn vader werd meegenomen naar de stad, waar nog toekomst was. Ik ben een van de (vijf) belichamingen van haar toekomst. Dierenliefde, die boeren? Nee, vond mijn moeder al, die dieren werden in de boerderij mishandeld, stop daarmee!

Wat houdt het gebaar in van stadsmensen die hun blik richten op het platteland? Het is een heel oud gebaar, denk aan de Griekse en Latijnse idyllen van Theocritos en Vergilius, of aan de satires van Horatius. Het landschap zien we in feite als een tuin, een waar we kunnen bijkomen van de vermoeienissen van het stadsleven. Liever niet zien we het land als bedrijfsruimte. En zo heeft zich geleidelijk een omkering voltrokken. De tuinen leggen we nu bij voorkeur aan in de stad, en de hoeders van het land zijn de producenten en bezitters. Zelfs de vogels vliegen er weg, er valt niets meer te halen daar, en komen naar ons.

Misschien is er toch iets gaande van wederkerigheid. Die blik op die video's, die lijkt op ons gericht. Maar die boeren kijken naar een camera met een kunstenaar, die overigens zelf ook stamt uit een boerengezin. De boeren kijken via die camera naar het onbestemde, vanuit hun voorbije leven. Ze staan met hun rug naar hun land, daar valt steeds minder te halen. Het land is leeg, hun blik is leeg, het suggereert dat wij die leegte symboliseren. Het is de wederkerigheid van leegte versus leegte, met nog een heel klein beetje beweging.

We druipen weer af, naar de horeca aan de overkant. Daar wordt het kerstdiner bereid voor de andere gasten, wij weer naar buiten. Aan de overkant zijn beide horecagelegenheden gesloten, wij weer verder, door de storm richting centrum. Die regen is steeds minder een natuurverschijnsel, het is naar we mogen aannemen het gevolg van de bedrijfsvoering waarin de boeren slechts een schakel zijn.

Er was niets liever wat mijn opa na zijn pensioen deed dan met oma naar Frankrijk rijden en daar kijken naar die grote boerderijen. Hij was langzaam aan het veranderen, ja in wat? Niet in een stadsmens, maar in een bezichtiger van monumenten. Net als wij, op een manier die we nog niet helemaal begrijpen zetten we hun levens voort, dat verklaart wellicht die bijna versteende blik en de onbestemdheid van deze blog.

Landschappen — Zeeuws Museum NL


 

Complement voor Harry

Het voelt riskant om te zeggen dat je iets weet. Zeg liever dat je niets weet. En als je dan toch iets weet, gebruik dan de dubbele ontkenning: ik ben niet onwetend van het feit dat... Toevallig weet ik (weet ik? nou ja...) dat dit in de oudheid gebruikt werd als stijlfiguur, de litotes. Mijn leerboeken zeggen me dat de litotes werd gebruikt om het tegendeel te benadrukken. Tja, daar zitten we dan weer met ons risicomijdend gedrag. Nu weten we niet alleen meer over onze onbedoelde bedoelingen, ook over stijl, oudheid en irritante nederigheid.

Mijn vader zei het al, bescheidenheid is de wens om tweemaal geprezen te worden, voor datgene waarover je bescheiden bent en voor je bescheidenheid. Zo werd mijn moeder met haar bescheidenheid bedoeld of onbedoeld haar plaats gewezen.

Telkens als ik een boekje van ex-collega doctor Harry Kuster lees ben ik onder de indruk van zijn kennis en zijn stijlbeheersing. Nu zet hij er ook al Latijnse citaten zonder vertaling bij en voel ik me een beetje trots dat ik dat kan lezen. De indruk ontstaat weer dat Harry de boekjes speciaal voor mij schrijft. Het zijn codes die ik moet zien te kraken en Harry geeft me de indruk dat hij - met zijn leraarskwaliteiten - vertrouwen in me heeft.

Eerst dacht ik nog dat Harry speciaal leraren en filosofen opzoekt om te bespreken. In zijn nieuwste boekje bespreekt hij een middeleeuwse monnik die vaak huilde, Gundulf, bisschop van Rochester. Hij was goed bevriend met filosoof Anselmus over wie Harry zijn vorige boekje schreef (zie eventueel mijn blog). Je kunt beide boekjes lezen als een tweeluik. Anselmus spreekt, Gundulf luistert. Anselmus brengt in beweging, Gundulf huilt. En Anselmus is daar weer een beetje geïrriteerd over. En: Anselmus plant, Gundulf geeft water.

Harry speelt diverse rollen. Hij vertaalt de hagiografie, hij interpreteert, vertelt de voorgeschiedenis, haalt Freud erbij en polemiseert met Spinoza. Het register dat hij bespeelt is in al deze gevallen de wetenschap, in die speciale combinatie van de geschiedwetenschap: deels exact, deels vertellend, deels normatief. Harry's toonzetting is ietwat plechtstatig. Het is alsof Anselmus tegen me spreekt, een reactie bij me uitlokt waarmee ik hem tot een beetje irritatie moet brengen.

Het is een soort theater, niet alleen van Gundulf en Harry, maar ook van mij. Ik probeer mezelf neer te zetten in dat theater. De code zou inhouden dat ik mijn rol moet zien te ontdekken.

Vandaar dat ik een beetje op gevoel aansloot bij een formulering in het boekje die me trof, 'non nescius', niet onwetend. Zo omschrijft Willem van Malmesbury de verhouding van Gundulf tot de letteren, 'litterarum non nescius' (Kuster p.24). Harry laat het onmiddellijk volgen door 'een geleerde was hij niet'. Mijn oog valt, zoekend naar een positieve betekenis, ook op de zinnen ervoor: 'Met zijn [van Anselmus of van Gundulf?] scherpe onderscheidingsvermogen koos Anselmus hem tot spirituele metgezel. Verder kende Gundulf persoonlijk veel geleerden van zijn dagen, maar, zoals Willem van Malmesbury vaststelt: "litterarum non nescius", een geleerde was hij niet.' (p.24) Gundulf had allerlei kwaliteiten, maar dus niet die van een geleerde. Het is alsof de complementaire verhouding tussen Anselmus en Gundulf te mooi is om te verstoren. Alsjeblieft geen intellectueel gesprek tussen beide vrienden.

Het 'non nescius' behoudt in dit geval zijn raadselachtigheid. Geen litotes in de antieke zin, geen benadrukking van het tegengestelde. Misschien wetend, een beetje wetend in een ander opzicht, het weten van de spiritualiteit, maar dat maak ik niet op uit Harry's uitleg. Wel spiritueel, maar niet als geleerde, dus niet vergelijkbaar met Anselmus of Thomas. 

Harry zelf is duidelijk wel wetenschapper, qua vraagstelling, uitwerking, bronvermelding etcetera. Maar hij is duidelijk geïnteresseerd in dat huilen, in de affecten. Doet hij dat om in tweede instantie alsnog tot een wetenschappelijke visie op het huilen te komen? Wetenschap van het affect als weg tot de wetenschap? Dan zou je misschien een uitgebreidere vraagstelling en uitwerking verwachten. Een veelbelovender aanknopingspunt geeft me de achterflap (ongetwijfeld door Harry zelf geschreven), waarin Harry's zoektocht draait om de keuzes van Gundulf:

Niet het verhaal dat hij vertelde, een theorie die hij verkondigde of de invloed die hij uitoefende, waren voor Gundulf het belangrijkst, maar de keuzes die hij maakte op zijn tocht door het labyrinth van emoties dat dit leven kenmerkt.'

Labyrint, de emoties vormen samen een labyrint, niet alleen door hem zijn weg te wijzen, maar ook door hem in de weg te zitten. Met zijn keuzes vond Gundulf zijn weg door het labyrint en zo kun je zeggen dat het huilen hem dichter bij God bracht, want elders legt Harry uit dat zelfkennis in die tijd werd ontdekt als weg naar God. Zo heeft Harry ook zelf voldoende basis om zijn kennis van de psychologie in te schakelen om te begrijpen hoe de affecten functioneren in deze opgang. De psychologie leert ons hoe de menselijke natuur in elkaar steekt, en zo kan Gods genade alsnog worden begrepen als aanvulling, complement. De complementaire verhouding is het ideale beeld van God, God die wezenlijk genadig is.

Waar bij Augustinus, Anselmus en Thomas, en later ook bij Spinoza, kennis de affecten niet in de weg lijkt te zitten, lijkt dat bij Gundulf anders te liggen. Je hoeft geen geleerde te zijn om al huilend je weg naar God te vinden. Sterker nog, Gundulfs huilen toont hem zijn eigen, individuele weg naar God. Het lijkt of het huilen zelf al de kennis bevat die hij nodig heeft om de juiste keuzes te maken. Maar niet op de wijze van Spinoza, bij wie droefheid gedefinieerd wordt als overdenking van het eigen onvermogen en breideling van het vermogen tot handelen. Zo ontstaat er alsnog een wetenschappelijk gesprek, en wel tussen Harry en Spinoza. Gundulf laat met zijn huilen zien dat het zijn vermogen tot handelen juist inspireert, en daarom heeft Spinoza ongelijk.

Misschien zit er dus toch, alsnog, iets van de oude litotes in de tranen van Gundulf. 'Niet onwetend' moeten we opvatten als extra wetend, kennis bevattend die in de rationalistische filosofie van Spinoza verkeerd begrepen wordt. Ik moet denken aan een eerdere leeservaring, de tranen van Nietzsche van Yalom (zie blog), waar het eveneens ging om de tranen, en om hun zichtbaarheid. Toch theater dus, theater van de individuele, integere, gezuiverde persoon.

Deze weg is voor mij wel extra moeilijk om verschillende redenen, met name omdat tranen bij mij vooral samengaan met onvermogen. Ik moet er een paar alinea's aan wijden om via zelfonderzoek mijn rol te kunnen innemen als lezer van Harry.

In mijn therapie bij mijn depressie zo'n dertien jaar geleden werd ik door mijn therapeute bij mijn emoties gebracht, met name verdriet en boosheid. Ik moest mijn intellectuele reflexen achterwege laten, die ook al opspeelden doordat ik in die tijd colleges aan ouderen gaf over de filosofie van Nussbaum en het tragische levensgevoel. Ik wilde de benadering van mijn therapeute overdenken, maar het denken zat me juist in de weg. Daarnaast lukte het me te weinig om boos en verdrietig te worden. Zodoende faalde ik in de weg van de emoties, en heb ik mijn falen moeten leren zien als mijn weg om de depressie te overwinnen. Ik lees Harry's boekje als opening van een niet-intellectuele weg, maar juist de emotionele weg bleef voor mij onbegaanbaar.

Denkend over complementariteit bleef ik vertrouwen houden in de oude complementariteit tussen tragedie en komedie. Het lijkt alsof de weg van het komische bij Harry geblokkeerd is geraakt. Behoudens de steeds opduikende verwijzing naar Reve zie ik de blokkade het scherpst bij de leefregel van Benedictus. Stap 10 in Harry's weergave: 'De dwaas breekt in schallend gelach uit.' (p.52) Daar hadden de Franciscanen geen moeite mee, want in de ogen van God zijn we allen dwazen, of misschien moet je zeggen: 'non nescii' in de geheimzinnige draai die Harry eraan geeft.

Langs deze weg kunnen we ook Benedictus inpassen. Ik denk aan Herman Finkers die 's ochtends opstaat en zegt: 'Wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Dan denkt hij aan Benedictus die hem maant zijn eerste gedachte aan God te wijden en herpakt hij zich: 'Mijn God, wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Zo ziet hij de hand van God ook in de mooie boezem van zijn vrouw, al moet hij er wel bij zeggen dat hij dit niet godslasterlijk bedoelt.

Dat beeld van de complementariteit is dus zo gek nog niet (waarom zouden vrouwen anders twee borsten hebben, en waarom mannen plattere). Hier opent zich de mogelijkheid om mijn plaats in te nemen in het theater van Harry. Hij schrijft, ik lees. En waar Harry als lezer van mijn blogs zwijgt, of een compliment uitdeelt (het compliment als complement) ga ik als lezer met Harry's teksten op de loop. Ik probeer uit of ik erom kan lachen, niet omdat ik hem niet respecteer, maar om het raadsel in stand te laten of te herstellen, het non nescius.

PS

Op mijn uitdrukkelijke vraag of non nescius met Harry's raadselachtige uitleg wel echt raadselachtig is, koos Harry voor het niet-raadsel. In het middeleeuws Latijn, mailt hij me, heeft de litotes zijn betekenis van benadrukking van het tegendeel verloren en lijkt hij meer op onze dubbele ontkenning. Er is geen raadsel, zegt Harry. Hoewel hij deze uitleg alleen aan mij mailde, voel ik me vrij om hem hier met u te delen. Mijn gezag daartoe ontleen ik aan mijn status van complement. Ik was het raadsel, Harry de oplossing.

 


Anton stuurt me een boek van Sokolov

Een boek van Anton voor Anton, dat moet wel speciaal voor mij zijn. Of dus speciaal voor ons. De andere Anton kwam er niet doorheen maar wist vrij zeker dat het wel iets voor mij was. En zo bezorgde de postbode me dit boek, School voor zotten van Sasja Sokolov (Sovjet-Unie 1976, opnieuw vertaald en verschenen in 2022).

Steeds wanneer ik iets over dit boek zeg realiseer ik me dat er ook iets over in dit boek staat. Zo gaat het in het boek over een postbode die komt aanfietsen, sowieso over fietsen, zodat het lijkt of het boek niet geschreven is door een Sovjet-Rus maar door een Nederlander, of de vertaler eigenlijk de schrijver is, of alle personen zich voortdurend verdubbelen. De ik-persoon zegt soms ik, soms wij, hij is schizofreen en hoort alleen al daarom thuis in de school voor zotten.

De neiging is groot om het dan ook maar meteen te lezen als een politiek boek. Werden niet alle dwarse personen destijds opgesloten in een gesticht? Zo kunnen we Sokolov in onze armen sluiten, hij is een van ons, hij is ongetwijfeld tegen Poetin en Poetin tegen hem, en zo leert de achterflap ons dat School voor zotten zich laat lezen als 'metafoor voor het leven in de Sovjet-Unie, of Poetins Rusland, waar outsiders en dissidenten in psychiatrische inrichtingen of kampen worden opgesloten.'

Zoals gezegd, steeds wanneer er iets over dit boek wordt gezegd krijg ik de neiging om te kijken wat er daarover in het boek zelf wordt gezegd. Het boek gaat niet alleen over helden, het gaat over 'ons allemaal', waarbij je dat ook weer op allerlei manieren kunt duiden, aangezien de hoofdpersoon, een leerling van het speciaal onderwijs, ook vaak in de wij-vorm spreekt, en je het boek dus alsnog als een ego-document kunt lezen, zodat het in feite niets met onszelf te maken hoeft te hebben.

Die uitweg heb ik niet, aangezien Anton mij heeft gezegd dat dit boek iets voor Anton is, ook al kwam hijzelf er niet doorheen. Ik moest dus wel doorlezen.

Aan alle kanten werd ik geholpen, dat moet gezegd. De recensies zeggen dat je zeker vijftien bladzijden nodig hebt om erin te komen, want die bestaan voor een groot deel uit een delirium dat je ook weer kunt duiden als stream of consciousness zoals het laatste hoofdstuk van Joyce's Ulysses. School voor zotten zou je dan weer kunnen duiden als een goed geschreven delirium waarmee je je diploma haalt om toegelaten te worden tot de literaire kringen in het Westen. Ik heb begrepen dat de schrijver in 1975 asiel kreeg in Oostenrijk, al was dat niet per se vanwege zijn boek maar vanwege een hongerstaking van zijn Oostenrijkse vriendin. Maar ook ik in mijn geval had een vrouw nodig, de vrouw die me de toelichting van Anton doorgaf en me het boek stuurde.

Ik kan met dit boek alle kanten op, maar laad daarmee de verdenking op me dat ik het van me af wil zetten. Maar ach, die kant zit ook in me, ik ben ook die andere Anton die het boek wegschuift en er anderen mee opzadelt. Ik zou me dus ook in een stroom van associaties kunnen storten, minder briljant geschreven dan Sokolov zou doen, maar wel met het effect dat ik me niet hoef te verantwoorden voor de lezer, de lezer zodoende alleen latend met zijn oordeel of zijn niet-oordeel, zijn onverschilligheid, hem een uitweg biedend zoals vaker in mijn blogs, na enkele alinea's, een plek om uit te stappen. Bijvoorbeeld hier.

Ik wil maar zeggen: dit boek nodigt me niet alleen uit om uit te stappen, maar wellicht op dezelfde manier, op dezelfde plaats, ook weer in te stappen. Zoals gezegd: steeds wanneer er iets over het boek wordt gezegd, krijg ik de neiging om te kijken wat er in het boek zelf over wordt gezegd. Een van mijn helpers is de Russische schrijver Maxim Osipov, die een helpvol nawoord heeft geschreven. Ik wed dat heel wat lezers zoals ikzelf al ver voor het einde zijn gesprongen naar dat nawoord dat dan dus geen nawoord meer is.

Anton heeft dat ook gedaan als ik me niet vergis, want er staan een paar zinnen in ons boek onderstreept:

Want alles in het leven staat op losse schroeven, alles weerspiegelt zich en valt uiteen, en er is maar één feit dat als een paal boven water staat: dat we op een dag allemaal zullen sterven. Want "onze medische wetenschap mag dan geen zak voorstellen, maar wat dit aangaat hebben ze het altijd bij het rechte eind, dat kan niet missen, een diagnose waar geen speld tussen valt te krijgen: ik ben dood - zei u - heel vervelend."  (p.231)

Over Osipov hebben we het eerder gehad, de cardioloog-schrijver die waarschijnlijk goed weet waar hij het over heeft bij die medische wetenschap, en inmiddels ook wat het betekent om een briljante Russische schrijver te zijn die naar het Westen is uitgeweken. Maar precies deze schrijver ziet in dit boek dat het juist allemaal niet bekend is, want alles staat op losse schroeven.

Nu spreekt het mij ook aan dat juist Anton deze zinnen heeft onderstreept. Zou hij dan toch de essentie van dit boek hebben begrepen, ook al kwam hij er niet doorheen? Ik sluit dat zeker niet uit. Lijdend aan een vorm van kanker weet hij maar al te goed wat het is, beter dan ik, om met die diagnose te leven.

In het boek wordt die uitspraak over de wetenschap en de dood door de hoofdpersoon geciteerd als afkomstig van zijn mentor, de leraar aardrijkskunde Saulus die zich aan de wetenschap wijdde en als dode gewoon doorgaat met spreken tot de hoofdpersoon: 'ik ben dood, heel vervelend.' (p.227)

Voor ik nu ga zeggen dat het erg belangrijk is dat je een mentor hebt die zo met je begaan is dat hij zelfs na zijn dood nog tegen je blijft praten, moeten we toch even het accent leggen op die combinatie van zekerheid en onzekerheid. Nog onlangs zei een vriend dat ik een boek over Wittgenstein toch echt moest lezen met in mijn achterhoofd diens psychologisch moeilijke verleden. Zo moet je dus altijd oppassen met die medisch diagnosten, zeker als ze iets tegen je zeggen in de Sovjet-Unie van de jaren zeventig, maar ook als ze je gewoon iets willen leren.

Een andere optie is dat we het boek lezen als de opgewonden fantasieën van een puber, die  verliefd is op de dertigjarige biologielerares en van zijn mentor wil weten hoe het is om het met een vrouw te doen. De mentor herinnert zich van alles van zijn verleden daden met vrouwen, maar juist niet de emoties en de daad zelf, alleen de zichtbare details, wat voor kleren ze droegen etcetera. Tja, daar heeft onze verteller weinig aan, al gaat hij zijn waarnemingen wel in het centrum van zijn boek zetten als hij eenmaal gaat schrijven. Zo kun je rustig aannemen dat zijn mentor een voorbeeld voor hem was, niet alleen om te zien wat belangrijk is in je leven en je verleden, maar ook in zijn houding jegens het systeem. De leraar neemt ontslag nadat hij iets heeft gedaan wat volgens het systeem niet door de beugel kon, en uit een parabel leert de verteller dat je niet met dat systeem moet heulen.

Koren op de molen van de Nederlandse lezers en slavologen die altijd al wisten hoe erg dat systeem was. In het boek had Anton een paar krantenknipsels bijgevoegd met een NRC-recensie door de grote Michel Krielaars. Deze start zijn recensie van 22 juli 2022 met een herinnering aan Joep Lange, die hij oppervlakkig kende en naar wie onlangs een brug in Amsterdam genoemd is. Later vernam hij dat Lange een aidsdeskundige was die omkwam bij de aanslag op de MH17. Met andere woorden, wij sluiten Sokolov in ons hart omdat hij tegen het systeem was, hoewel we natuurlijk ook zijn briljante stijl bewonderen.

Een moeilijkere nuance bij zo'n zwartwitdenken blijkt misschien precies uit diezelfde parabel. Het gaat over een timmerman die allerlei klusjes opknapt en ineens de opdracht krijgt een kruis te timmeren en een verlopen bedelaar erop vast te spijkeren. Die bedelaar spreekt hem toe en houdt hem voor dat hijzelf ook een timmerman was die ooit de opdracht kreeg om iemand aan een kruis te spijkeren. De ene timmerman en de andere zijn een en dezelfde persoon, als je de ander aan het kruis nagelt kruisig je jezelf. Krielaars herinnert ons dus terecht aan die parabel, als je heult met het systeem heb je uiteindelijk jezelf. Mijn nuance houdt in dat het precies daardoor extra moeilijk wordt om je nog tegen dat systeem te keren, want daar zitten mensen zoals jij en voor je het weet krijg je mede dankzij die parabel teveel begrip voor Poetin cum suis.

Daar staat weer tegenover dat die parabel altijd wordt bezorgd door een postbode, of in dit geval door een mentor met de naam Saulus. Saulus was toch die man die volgens Handelingen de christenen vervolgde en onderweg door een stem uit de hemel werd toegesproken, met blindheid geslagen en veranderde in een volgeling van Jezus, waarbij zijn naam lichtjes werd veranderd in Paulus, de geringe?

Zo opent zich weer de mogelijkheid om de postbode en Saulus in elkaar te schuiven en door te dringen tot de parabels die in essentie neerkomen op het brengen van het Koninkrijk Gods. Die parabels kun je nauwelijks interpreteren, zo gauw je ze interpreteert zit er weer een andere kant aan het verhaal. De gekruisigde is niet alleen een waarschuwing tegen het systeem en een oproep tot broederschap, maar ook de gezalfde die door God is opgewekt uit de dood, althans volgens Paulus. De laatste lezers stappen nu misschien uit deze blog zoals ze uit het boek van Sokolov zouden stappen, het boek is vanuit mijn bijbelse perspectief bijna even onvolgbaar als de Bijbel zelf.

Nog even volhouden voor degenen die blijven doorlezen. Speciaal voor mij, de titel zegt het al, eindigt met slechts een lezer, of in dit geval misschien twee, beide met de naam Anton.

Welnu, Osipov wijst in zijn nawoord op de betekenis van de motto's voor in de roman. Zo had ik Osipov zelf ook gelezen, en geconcludeerd dat hij iets met de Bijbel had, of in elk geval met het boek Job. Lees maar na via deze link. De Handelingen staan bij Sokolov uiteraard geciteerd, maar ook Edgar Allen Poe, en daar gaat Osipov op in. Bij Poe loopt het verhaal anders af dan bij Sokolov. Daar vermoordt de hoofdpersoon zijn dubbelganger, bij Sokolov lopen ze na alle geruzie in de laatste zin samen vrolijk babbelend over straat. Moet je nu concluderen dat Poe's verhalen verlopen met suspense en die van Sokolov niet? Nee, dat zou je toch ook anders kunnen zien, misschien is Poe wel een dubbelganger van Sokolov en kunnen we ook zijn eigen roman duiden volgens een plot met suspense en dramatische ontknoping. Laten we het erop houden dat het een coming-of-age roman is, waarbij de hoofdpersoon als levende of dode weer terugkeert naar de datsja waar hij zijn jeugd herbeleeft en nu eindelijk de ruimte ervaart om zijn liefde voor de biologielerares te herbeleven, uitlopend op dat happy end.

Van hieruit zou ik links kunnen leggen naar de roman van Leon de Winter over onze Sokolov, naar mijn Diotima-complex (zie bijvoorbeeld deze blog) of naar mijn relatie met vrouwen die ouder zijn dan ikzelf. Maar ik heb me verplicht tot mijn dubbelganger die me dit boek heeft gestuurd.

Toevallig weet ik dat Anton opgevoed is door Hollandse ouders in Limburg, en dat zijn vader een bakkerij leidde. Hij moet hebben geweten wat het is om een zaak te leiden en om te worden opgevoed door een leider. Opgroeien is in deze situatie altijd riskant, zeker als je ontdekt dat je niet wil heulen met het systeem. Anton is altijd eigenzinnig gebleven, soms op het irritante af, maar precies in die eigenzinnigheid voel ik me met hem verwant. Toen Anton zei dat een boek echt iets voor mij was geloofde ik hem op zijn woord.

Lezen is een vorm van muziek, zoals Osipov in zijn nawoord uitlegt, en zeker ook dit boek. Goede muziek gaat altijd ergens over, en dan laat Osipov als het ware de hoofdpersoon zelf aan het woord, die in een woordenstroom van alles opsomt wat ook draait om metamorfoses. Een mens kan niet onmiddellijk en volledig verdwijnen, eerst verandert hij in iets anders, bijvoorbeeld een wals. Muziek staat symbool voor die metamorfose. Osipov had ook nog kunnen wijzen op de accordeon van de verteller waarmee hij een barcarole gaat spelen bij de uitvaart van zijn oma. Zo maakt hij via de muziek contact met zijn oma, vooral als hij onderweg is naar de uitvaart en weer van alles ziet en meemaakt. Nog voor hij een noot heeft gespeeld horen we de muziek al, het muzikale proza, en zo kunnen we ook volhouden dat die verteller Anton is, die het boek niet heeft uitgelezen maar op zijn manier wel begrepen.

Anton is in staat om zich in te leven in mij, misschien wel beter dan ik in mezelf. Hij weet wat goed voor me is, in die zin is hij mijn mentor. Hij heeft zoveel boeken gelezen dat ik alleen maar mag hopen op meer, en sinds kort dus ook op de boeken die hij niet heeft gelezen.

Collapse review - could the Soviet Union have been saved? - Reaction




Friet met ketchup in Milaan - L'ultima notte di Amore (film)

Ik werk om te leven, en niet andersom. Daarom ook heeft de vakantie een speciale betekenis voor mij. Hier heb ik voor gewerkt. Het is dus van het grootste belang om te niksen en me te vervelen. De wielerkoersen heb ik opgezet en half gevolgd. De sport heeft zich sowieso verdubbeld omdat er nu veel meer vrouwensport wordt uitgezonden. Je kunt zien dat ze daarboven (Hilversum) echt rekening met mij houden, speciaal voor mij.

Het is niet te voorkomen dat de dagen toch weer worden gevuld, een beetje, met afspraken. Alles is er speciaal voor mij, maar er is dus wel degelijk de druk om eruit te halen wat erin zit. Gisteren had ik zo'n dag dat er veel gebeurde. Een kleine opsomming: dochter Frederiek landde in Keulen en was onderweg naar ons. Ik twijfelde al dagen of ik de Russische filosoof Solovjov ging lezen en ben dat gaan doen. Ik had het plannetje voor een blog in de serie Voortborduren en twijfelde of ik dat zou uitvoeren. Dat alles moest razendsnel, want om 9 uur moest ik de deur uit om met vriend Maarten naar Alkmaar te reizen. Daar moesten we de vaste onderdelen van ons ritueel uitvoeren. Een nieuwe stad bezoeken, lunchen, rondwandelen, film bekijken, kerk bezoeken, de toren beklimmen, boekhandels bezoeken, avondeten en weer terug. Thuis was Frederiek er, en heb ik met haar en Inez half zitten kijken naar het programma over de pianobroers Jussen. Geen gemiddelde vakantiedag, geloof me, maar wel een met veel stof tot geblog.

Laat ik me beperken tot de film, een keuze van Maarten, op advies weer van een van zijn vrienden, L'ultima notte di Amore van regisseur Andrea Di Stefano. Ik zeg toch maar 'speciaal voor mij', en wel hierom. De film gaat over inspecteur Amore die bijna met pensioen gaat en op de laatste avond ineens wordt weggeroepen naar een crime scene. Ik herken mezelf wel in de werkende man die toeleeft naar zijn pensioen, rustig uitdrijven en beetje afbouwen. Ook bij mij loopt nu ineens alles anders door de ziekte van mijn naaste collega. Ik ga hierover niet in details treden, althans niet rechtstreeks, door deze formule heb ik het gevoel dat niet ik het verhaal vertel, maar dat mij het verhaal wordt verteld, onder andere door die film over het werk vlak voor het eind waarin alles anders loopt. Speciaal voor mij.

Het geeft aanleiding tot gepeins over egoïsme (speciaal voor mij), hedonisme (genieten van mijn cadeaus), liefde (de verhouding tot de vrouwen om me heen), vriendschap (de afspraken), allemaal zaken die ik zeker ook kan bespreken aan de hand van die tekst van die al genoemde Russische filosoof. Voeg daarbij dan meteen ook maar de oorlog, want die is met die Russen nooit ver weg. Ik bedoel maar, alles is verweven, het een kun je moeilijk bespreken zonder het ander. Ook met geliefden, vrienden en collega's is het niet altijd harmonieus, al gooien we zelf geen bommen op ziekenhuizen.

De film zoomt in op een grote stad. Het is moeilijk te zien welke. Wel past hij voor mij meteen bij de films van Sorrentino over steden, La grande bellezza over Rome en È stata la mano di Dio over Napels. Die laatste begint met een lang shot vanaf de zee waar je een blik hebt op de stad, parallel langs de woningen aan de zee. Ook in L'ultima notte van Di Stefano een lang openingsshot van een Italiaanse stad. Nu van bovenaf, glijdend naar het centrum, en als je geen zee ziet, geen Colosseum en geen heuvels, krijg je langzaam door dat het Milaan moet zijn, zeker als je het station ziet. De film eindigt met een dramatische scène op het plein voor de Dom en bij de beroemde galerij met de dure kledingzaken. De stad vormt dus de inclusie of ringstructuur, de individuele wederwaardigheden van Franco Amore vinden plaats tegen een achtergrond die misschien meer is dan een achtergrond.

Van onder anderen schrijver Veronesi heb ik van alles geleerd over façades in de Italiaanse cultuur. (Lees bijvoorbeeld deze blog.) Je kunt daar kritiek op hebben, maar we gaan niet voor niets naar een film, een Italiaanse nog wel, dus we kunnen blijkbaar ook wel genieten van die façades. Dat glijdende openingsshot voert ons naar een gebouw met ramen waardoor we een feestje zien, maar geleidelijk blijkt dat de mensen op dat feestje ook hun gezicht in de plooi moeten houden, en de een is daar beter in dan de ander. Wij als kijkers genieten bovendien omdat we steeds beter in staat zijn door die façades heen te kijken, wij zijn de ontmaskeraars.

Misschien is de hoofdtegenstelling van de film wel die tussen de gezichten van de Italianen en die van de Chinezen. De Italianen, vooral Viviana, de vrouw van de inspecteur, zijn erg virtuoos in het razendsnel schakelen tussen angst, zorg, hebzucht, en enorm blij met het feestje. De Chinezen in de film zijn misdadigers die hun gezicht Aziatisch in de plooi houden. Indien nodig toveren ze een zeer vriendelijke glimlach tevoorschijn. Kortom, ze kijken precies zoals wij denken dat Chinezen altijd kijken. Op hun manier zijn ze dus bedreven in façades. Die tegenstelling is een niveautje dieper geen echte tegenstelling omdat ze eerder verwijst naar wat de oude bewoners van Milaan delen met de nieuwkomers, de beheersing van hun gezichtsuitdrukking die past bij de architectuur en de stad.

Misschien identificeren we ons zozeer met inspecteur Amore dat we - min of meer in het spoor van Oedipous - moeten denken aan liefde, die ons eerder brengt bij transparantie dan bij verberging. De façades moeten het opnemen tegen de almachtige blik van de camera. Die had meteen zijn macht al getoond in dat openingsshot, alles is bij voorbaat al ingepakt in die grote stad en alles wordt bij voorbaat opengelegd door die camera. We kijken recht in het hart van de inspecteur, daarvoor hoef je zelf echt geen inspecteur te zijn, en onze identificatie met de inspecteur krijgt daardoor iets ridicuuls. Maar wie zijn wij dan, als we niet deze menselijke al te menselijke held zijn? Zijn we soms zijn vrouw, of wie weet zelfs die Chinezen? De camera kan zomaar alle kanten op zwenken, en we weten dat wij het zijn die de camera in zekere zin besturen. Wij zijn het die naar deze film waren gekomen, die zo van Italië houden etcetera, wij zijn al die geruststellende clichés die ineens iets anders kunnen zijn.

Mijn formule 'speciaal voor mij' draait nu om tot een parodie. Wie is die adressant van de film, wie heeft hem naar mij gestuurd, naar 'mij'? Ik zoek houvast in mijn herinnering. Met Inez en de nog kleine kinderen ging ik op vakantie naar de Italiaanse Riviera, via vliegveld Bergamo met de bus naar Milaan, daar overnachten en daarna verder met de trein. Het kaartje klopte niet helemaal. Ik stond met de kleine Frederiek in een gloeiend hete stationshal, anderhalf uur in de rij. Toen kwamen we bij een piepklein loketraampje met een oude vrouw erachter die alleen Italiaans sprak. Ze kon ons echt niet helpen. We gingen daarna maar gewoon pizza eten, en verbaasden ons erover dat de zaak gerund werd door Chinezen. Bij de frieten voor de kinderen kregen we Heinz ketchup, volgens het verpakkinkje afkomstig uit Elst, zeg maar thuis.

Zo ongeveer moeten die Chinezen zich gevoeld hebben toen ze kwamen wonen in Milaan. Ze moesten niet alleen kennismaken met de façades, ook met de kleine dingetjes erachter, de ontoegankelijkheden, de herkenningspunten en aansluiten met wat ze gemeenschappelijk hadden. Misschien bieden die Chinezen ons een nieuwe kans om contact te leggen met die Italianen, die van daar en de Italianen in onszelf. Nadat Scorsese dat voor elkaar kreeg via de Amerikanen, kunnen we nu de camera al een beetje zwenken naar de Italiaanse Chinezen, de migranten die ze willen weren maar o zo hard nodig hebben.

China haalt inwoners terug uit Italië wegens coronavirus – Wel.nl

De jaren van Ernaux eindelijk gelezen

Zo kun je je cadeautje doorgeven. Het was aan jou gegeven, en dan mag je dat eigenlijk niet. Je doet geen recht aan de gever. Het was specia...