Een schijn van genade - The unlikely pilgrimage of Harold Fry

We hadden het over armoede, in de vorige blog van deze serie. Dat zit verpakt in de titel, Speciaal voor mij. Soms lijkt het of krijgen belangrijker is dan hebben. En om iets te krijgen wat speciaal voor jou is moet je afstand doen van het hebben. We hadden het ook over Aristoteles, bij wie alles draait om het hebben of, zoals hij het noemt, de hexis, je houding. Houding moeten we hier opvatten als hebben. Maar Aristoteles zegt dat je een houding niet kunt hebben. Dat is namelijk zinloos, het betekent in het Grieks dat je het hebben zou hebben, wat niets toevoegt.

Tweede les, ook weer verbonden met Aristoteles: in wat je doet zit een doel verpakt. Wat je doet is niet zomaar iets, het heeft richting, en die richting kun je al denkend en beschouwend ontdekken. Zo werden we in mijn vorige blog via een filmvriend en een boek over films haast ongemerkt geleid in de richting van filosofie. Het beschouwende leven is de hoogste vorm van leven, en als filmkijker heb je dat op een bepaalde manier wel door. Kijk er dus niet raar van op als ik nu weer over filosofie begin, terwijl ik het eigenlijk weer wil hebben over een film.

In de film van gisteravond, weer aangeboden door een vriend, in dit geval Jon, kwam alles samen. De film ging over een oude man die een vriendin opzoekt die het niet lang meer zal maken, geveld door kanker. Probleempje is dat ze 800 kilometer verderop woont, en we zijn dus getuige van een pelgrimage, The unlikely pilgrimage of Harold Fry (Hettie Macdonald, GB 2023). De man doet iets met een doel dus, hij heeft afstand gedaan van alles wat hij had, inclusief zijn mobiel en zijn vrouw, en onderweg heeft hij genoeg tijd om na te denken over zijn leven, dat met gedachten, beelden en hallucinaties aan hem voorbijtrekt. Het doel lijkt vast te liggen, zijn zieke vriendin, maar er moet ook iets te ontdekken zijn. Een doel dat niet verandert is misschien niet interessant genoeg, er moet iets in schuilen dat unlikely is.

De film van Macdonald is zeker ook een bad movie. Van de Volkskrant kreeg hij maar twee sterren, van recensent Bor Beekman: 'Overal ligt een levensles op de loer, in de formuleachtige verfilming van...' Zo bezien is de verrassing uitgebleven. De film is te voorspelbaar. Uiteindelijk bereikt Harold zijn doel, en gelukkig is zijn Queenie nog in leven. Maar precies daardoor wordt de film wel weer extra iets voor mij. Ben ik hier in mijn blogs niet op zoek naar levenslessen? En als ik die niet per se wil, blijven ze dan niet op de loer liggen? Dat zul jij, lezer, je toch ook wel afvragen, gesteld dat je deze blogs nog leest. Ah, daar komt Anton weer met zijn levenslessen, en als hij die uit de weg gaat, voelen we dat die op de loer blijven liggen.

Ik zou de film alsnog kunnen redden, door er op een boeiende manier over te schrijven bijvoorbeeld. En redden is ook toevallig weer een uitdrukking die in de film gebezigd wordt. Harold zegt door de telefoon dat hij Queenie komt redden. Daardoor ontpopt hij zich als een Don Quichot die wel een held is, maar vooral een held die leeft in de verkeerde tijden en op een non-plaats, de oude ridderromans waarvan hij er teveel heeft gelezen. Harold leest geen boeken, dat niet, maar hij verbeeldt wel - haast zonder dat hij het doorheeft - de christelijke droom van hoop en liefde. In onze tijd zijn hoop en liefde niet meer mogelijk, maar gelukkig is er Harold, gelukkig is er de film (verfilming van een boek), gelukkig is er deze blog.

Dus beste lezer, wat nu? Wie ben ik? Wie ben ik dat ik deze film heb gezien, die er speciaal voor mij was?

Niet alles hangt van mij af. Er was ook Jon, er was ook het publiek. We zagen de film in het kleine theater van Elst, de KIK. Het publiek bestond hoofdzakelijk uit zestigplussers, het grote merendeel vrouwen. We hoorden in het foyertje de leden van de wandelclub. Op een of andere manier waren wij het publiek dat naar zichzelf keek. In de film vormt zich een groeiende groep mensen die meeloopt met Harold, en we zien hem steeds ongelukkiger worden. Op zeker moment, 's nachts, piept hij ertussenuit en loopt hij weer alleen, met het straathondje. Tot ook dat hondje bij hem wegloopt, als hij zijn bazinnetje herkent. Net als Jezus zoekt Harold de eenzaamheid, hij heeft die nodig. Niet omdat hij tevreden is met zichzelf, maar omdat hij alle krachten nodig heeft voor zijn taak.

Er zit zeker iets in het vader-zoonthema dat door de film speelt. Vijfentwintig jaar eerder heeft de zoon van Harold zelfmoord gepleegd. Met zijn pelgrimage wil Harold zijn schuld vereffenen. En omdat hij die taak niet aankan (hij kan zijn zoon niet uit de dood opwekken, behalve als visioen) heeft hij vergeving nodig. Deze film draait om vergeving, genade. Ik ga niet verklappen hoe Harold deze genade krijgt, maar je hebt vast wel een vermoeden.

Komen we uit bij de vraag of we vergeving als een levensles kunnen opvatten. Met Jon speel ik nog soms het spelletje katholiek versus protestant. Ik hoef als katholiek niet zo nodig hard te werken, door wie ik ben kan ik rekenen op vergeving. Jon de protestant moet wel hard werken, en zelfs dan kan hij nooit rekenen op vergeving. In ons spel wisselen we moeiteloos van positie, ik ben ineens de protestant als ik de eenzame denker uithang, met mijn op de loer liggende levenslessen, Jon is de katholiek als hij zich thuisvoelt in de instituties, het openbare leven, vandaag film, morgen Vitesse. We maken er een spelletje van.

Het speciaal voor mij verzacht zich tot een speciaal voor ons, daar zitten we dan met ons drankje tussen die oude vrouwen van de wandelclubs, het heeft de schijn van genade, genade schijnt over ons. En Jon betaalde.

 Theater De KiK is een plek in Elst waar mensen met elkaar genieten van  cultuur. Er zijn wekelijks theatervoorstellingen en films te zien en er  worden dagelijks muziek-, theater- en danslessen gegeven. Er is een breed  pallet aan cursussen voor jong en oud ...

 

 

Waarom het OK is om een filosofisch boek over films te lezen

Is iets OK wanneer het speciaal voor mij is? Hangt ervan af natuurlijk. Ik moet eerst weten wat je bedoelt met speciaal voor mij. Is het iets speciaals dat ik van iemand heb gekregen? Of is het alleen voor mij en niet voor iemand anders? Het kan ook nog in beide opzichten, iets is heel speciaal, de gever vermoedt dat alleen ik het kan waarderen maar hijzelf niet.

Van filmvriend Maarten kreeg ik een boek over films. Hij mompelde er iets bij van dat hij boeken aan het opruimen was. Het was dus niet een boek dat zo speciaal voor hem was dat hij het in zijn kast wilde houden. Het onnadrukkelijke van zijn schenking suggereert niet per se dat hij het zooi vond, kan ook zijn dat hij me niet wilde opleggen om het boek te lezen of te houden, en dat is verenigbaar met de idee dat het boek voor mij misschien wel iets heel speciaals is.

Ik houd ervan om iets wat mij wordt gegeven te zien als iets waarvan ik iets kan leren. Het is een raadsel dat ik moet ontcijferen, of wat ik moet beantwoorden met een tegenraadsel. Hier lijkt een ethiek van dankbaarheid in het spel. Maar die term is zeker na gisteravond erg besmet geraakt, toen de twee pitbulls van de Oval Office Zelensky voor het oog van de wereld hem beschuldigden van ondankbaarheid, waarop Zelensky later in de social media een meervoudig dankwoord uitsprak, wetende dat maffiabazen alles inzetten om toe te werken naar geweld, spektakel, dood. Dank heeft altijd iets maffioos, eigenlijk net zoals respect.

Tegen deze achtergrond krijgt het een iets meer beladen betekenis om een Amerikaans boek te lezen over films, met de schijnbaar onnadrukkelijke titel Why it's OK to love bad movies. Alles in de politiek draait steeds meer om de cultuur, filmregisseurs en acteurs maken politieke statements, de hele Amerikaanse filmsector wordt zo langzamerhand een politiek statement. Als we dan toch maffia willen zien, zien we liever Marlon Brando dan Trump, en leren we meer over de zeden.

Goed, nu terug naar dat speciaal voor mij. De schrijver van het boek, Matthew Strohl, is filosoof, laat daar weinig van merken, bespreekt vooral veel slechte films en argumenteert zich een slag in de rondte om de vraag van de titel te beantwoorden. Maar in het slothoofdstuk komt hij er toch niet onderuit om de kwestie op een algemener niveau te brengen. Hij vraagt zich af: 'Why think that art has value in its own right? Why not think that the value of art is just the value it has for particular people?' (p.172) Zijn antwoord is zeer beslist dat we kunst niet zomaar waarderen, we willen dat er goede redenen voor zijn. Daarnaast is het best mogelijk dat je van slechte films in je eentje geniet, 'but Bad Movie Love is so much richer when it hooks up with this larger network.' (p.175)

Tussen twee haakjes: we zitten nu midden in de ethiek van Aristoteles met een vleugje Kant. Strohl legt uit dat zijn esthetica een bijdrage wil zijn aan het goede leven, het gaat niet om verplichtingen maar om wat ons leven de moeite waard kan maken, kan verrijken. En er zit iets gemeenschapsstichtends in het deelnemen aan kunst, we leggen verbindingen tussen de zintuigen (sensus communis in strikte zin) en door op zoek te gaan naar de regels van onze smaakvoorkeuren creëren we het model voor gemeenschappelijkheid (sensus communis in bredere zin), waarmee we kunnen ontsnappen aan ons individualisme.

De stijl van veel Angelsaksische filosofie is nog steeds vaak dat de grote namen worden weggelaten. De filosoof brengt de sensus communis eerst terug naar de common sense, naar de dingen die we allemaal meteen herkennen. Dat hoeft niet altijd waar te zijn, ik herkende in dit boek bijna geen enkele filmtitel, waardoor ik mezelf geneigd ben te positioneren als lonely hermit, maar waar geen gemeenschappelijke smaak voorhanden is kan die natuurlijk altijd nog ontstaan, en dit boek zou het begin kunnen zijn.

De titel brengt ons vaak verder. Iets in mij vertrouwt het namelijk niet helemaal wanneer iemand me zegt dat mijn leven een stuk rijker kan zijn. Ik heb filosofie meestal niet nodig om mijn leven te verrijken, zeker niet als die filosofie me vertelt dat ik vooral veel films met andere mensen moet kijken, in de institutionele netwerken die daarvoor bedoeld zijn. De titel brengt me ook in dit geval verder om te begrijpen wat er zo 'speciaal voor mij' is aan dit boek, Why it's OK to love bad movies. Laat ik de titel in drie stukken knippen.

Why it's OK

Je zegt meestal niet dat iets OK is als je je leven een boost wil geven, als je wil dat je leven een stuk rijker wordt. De term schijnt afkomstig te zijn van de Boston Morning Post van 1839, waarin de afkorting o.k. (met puntjes) stond voor oll korrekt. Een jaar later werd de term gebruikt voor de herverkiezingscompagne van Martin van Buren, die afkomstig was uit Kinderhook in de staat New York. Hij noemde zichzelf Martin Old Kinderhook van Buren. Er zijn ook andere theorieën over de herkomst, maar we zitten hier in de sfeer van de common sense, en de herkomst doet minder ter zake. Hier tellen vooral twee dingen: 1) het boek maakt deel uit van een serie, een formule, waarin alle boeken beginnen met 'why it's OK to...'; 2) het kader van Strohl, good life, waarin de verrijking van je leven tot doel wordt gesteld.

Toch blijft aan die uitdrukking OK op een of andere manier de betekenis hangen van rechtvaardiging. Je beargumenteert iets omdat er mogelijk een aanklacht is. Die aanklacht vinden we bij Strohl geformuleerd, er is een enorme community die vindt dat het kijken naar slechte films tijdverspilling is. De aanklacht is vaak niet als zodanig expliciet geformuleerd, maar is de aanname onder veel recensies die beschikken over criteria voor goede films. Wat Strohl filosofie noemt, past in de traditie van de Apologie van Plato, waarin Socrates zich teweerstelt tegen de aanklacht dat hij de goden niet zou eren en de jeugd zou bederven. Hierin buigt hij binnen een juridische setting het betoog om naar levensvragen.

Wat de letters OK in dit verband zeggen is dus misschien minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Er zit een spanning of tegenstrijdigheid in, tussen wat volgens de regels geoorloofd is en wat we graag willen bevorderen, ook en tot op zekere hoogte juist doordat we de regels aanvechten. Vandaar dat Strohl zo sterk aanleunt tegen de avant-gardekunst. Daar worden de regels steeds gebruikt om ze te overtreden en op zoek te gaan naar nieuwe regels. Het gebaar van Kant dus om vanuit een ervaring op zoek te gaan naar regels. Het spontane, directe genieten is blijkbaar niet voldoende, we komen altijd iets tekort, er moet altijd iets bij, we schieten altijd tekort tegenover de regels, de bestaande of toekomstige regels. Tegenover de verrijking van het goede leven staat de verarming van de filosofie, het gemis of gebrek.

to love

Strohl voert een constant pleidooi voor een positieve waardering van de 'bad movies', en de keerzijde daarvan is dat hij negatieve waarderingen bestrijdt. Dat negatieve zit niet alleen in de filmkritiek, maar ook in het ridiculiseren van de bad movies. We kunnen samen lachen om slecht acteerwerk, maar door erom te lachen begrijpen we vaak niet goed wat er gebeurt. Zo kan de acteur zijn rare accent opzettelijk hebben ingezet, of is er een tragische context waar lachen ongepast is. Dat raakt nog verder uit zicht door de bad movies vooral in beeld te brengen met memes. Alles wordt uit zijn context gehaald zodat we erom kunnen lachen. Strohl past meer bij de middeleeuwse gedachte dat God van de mens houdt zoals zij of hij is. Zo zouden we ook moeten houden, zo kunnen we houden van zogenaamde bad movies, om wat ze zijn, wat de vraag oproept hoe die film is, en hoe we ervan kunnen houden.

bad movies

In een filosofische  recensie van dit boek kwam ik de gedachte tegen dat Strohl teveel blijft hangen in het good en bad, wat hij vaak combineert. De titel van hoofdstuk 1 luidt 'The Good, the Bad, and the Good-Bad'. Maar eigenlijk zou je Nietzsche moeten volgen met zijn 'aan gene zijde van goed en kwaad', zegt de recensent. De naam 'bad' in bad movies lijkt steeds misplaatst, precies niet de betekenis of waardering op te roepen waarnaar Strohl op zoek is. We houden niet van deze films omdat ze slecht zijn, en zelfs niet omdat ze good-bad zijn. Strohl komt na zijn zoektocht tot de volgende formule: 'An artwork is good-bad if it is good in the final sense partly in virtue of being bad in the conventional sense.' (p.181) Dat lijkt toch weer niet op het 'aan gene zijde' van Nietzsche, goed is gewoon goed, 'in the final sense'. Maar wat Strohl wil vermijden is denkelijk de tautologie. Hij had zijn boek ook kunnen noemen 'Why it's OK to love good movies', waarbij we OK voor het gemak maar opvatten als 'good in the final sense', met inbegrip van de onconventionele aspecten ervan. Zo'n tautologie vraagt ook weer om uitleg, en uitleggen is vooral wat Strohl wil doen, en waartoe hij denkt dat de bad movies oproepen, ze vragen om uitleg.

Er is nog een andere correctie of aanvulling van een eerdere formule die verhelderend kan werken: 'The value that art has for a person consists in its capacity to enable valuable activities of engagement for that person.' (p.177)  Geheel in lijn met het aristotelisme gaat het om de 'activities', het zijn die activiteiten die een bepaalde meerwaarde hebben boven de theoretische beschouwing, als plaats van inzicht met name. Toch denkt ook Aristoteles dat de activiteiten ons voeren naar de politiek als vorm van leven (hier bij Strohl enigszins uitgedrukt in het 'engagement') en de allerhoogste vorm van leven is weer het leven van de filosoof, de theoretische beschouwing. Dat is de activiteit bij uitstek.

De filmkijker is ongemerkt naar dat leven op weg. Hij denkt eerst dat hij de beste films moet kijken, omdat er zoveel films zijn en je nu eenmaal niet alles kunt zien. Daarna wil hij liever kijken naar bijvoorbeeld slechte actiefilms, waar het lichaam in beeld wordt gebracht, dat ons wegvoert van de conventionele regels. De held trekt zijn shirt uit om het bloed van de vrouw te stelpen en breekt zodoende met de code dat je blote mannenlijven liefst niet toont (behalve Stallone met een mitrailleur). Daarna gaat hij aan zijn vrienden uitleggen waarom zijn filmkeuze een zoektocht is naar het goede leven. En uiteindelijk komt hij terecht, na alle bad films, bij de filosofie, de verarming, het weten dat je het nooit zult weten, de liefde voor de wijsheid.

George Clooney apologises for 'destroying' Batman & Robin 18 years later |  The Independent | The Independent
'BAM! Batman's crotch in a codpiece.' (p.69) (George Clooney)

 

De jaren van Ernaux eindelijk gelezen

Zo kun je je cadeautje doorgeven. Het was aan jou gegeven, en dan mag je dat eigenlijk niet. Je doet geen recht aan de gever. Het was speciaal voor jou. En zo zitten we dan tussen de dozen, we vinden spullen, erg veel spullen. Je zou wat willen weggeven. Maar wie zit er te wachten op boeken van Derrida, niet zijn bekendste, en in het Frans?

Ook Annie Ernaux niet, want tussen alle grote namen die overleden kom ik de naam Derrida niet tegen, in haar roman De jaren. Kan overigens zijn dat hij te laat is overleden. Of te laat bekend werd, zodat hij op afstand kwam te staan van Sartre en De Beauvoir, toch zo'n beetje de helden van Ernaux, zelfs toen De Beauvoir op tv kwam, wat voor Ernaux haar demasqué was. En wellicht niet alleen voor Ernaux zelf, want ze gebruikt niet de ik-vorm voor haar autobiografie.

Het is min of meer haar tijd, niet alleen haar individuele leven. Het is verknoopt met alles wat er gebeurt. En in veel van die gebeurtenissen zit de suggestie dat daarna alles nooit meer hetzelfde zal zijn, zegt ze. Auschwitz, de val van de muur, 11 september. Aan het eind blijkt dat het nog minder ik is: 'Sauver quelque chose du temps où l'on sera plus jamais'. Iets redden van de tijd waarin men er nooit meer zal zijn.

Ernaux ontpopt zich hier als de redster, de gever van het cadeau. En als we aannemen dat zij de tijd op haar beurt heeft gekregen, is ze inderdaad degene die het cadeautje doorgeeft. Dat drukt ze uit met het afzien van de ik-vorm. De vraag rijst nu wel of dit cadeautje wel speciaal voor mij is. Ik ga nu ook denken dat het boek niet bestemd was voor mij. En dat terwijl ik me bij veel gebeurtenissen die Ernaux laat passeren betrokken voelde.

Bij Sartre dacht ik zelfs: het is ook mijn tijd, speciaal mijn tijd. Ik heb het boek van Ernaux speciaal in het Frans gelezen omdat niet iedereen dat doet, en ik me weer verbonden voelde met mijn 17-jarige ik, toen ik Les chemins de la liberté las, van Sartre, die zijn personages ook inbedt in de wereldgebeurtenissen. Deel 2 van deze trilogie, Le sursis, gaat over het uitstel van de oorlog, toen de regeringsleiders naar München gingen voor de handtekening van Hitler en die kregen. De verteller skipt voortdurend, net als Ernaux, van de individuen naar de grote wereldgebeurtenissen, van Parijs naar München en elders. Je bent nergens, je bent overal.

We zitten opnieuw in zo'n sursis, het is maar de vraag of de tijd van toen echt de tijd van toen was. We moeten nog eens goed nadenken over dat woord temps. Een aanwijzing voor verrassingen vond ik in de uitdrukking temps mort die ik bij Ernaux tegenkwam. Vrouwen moeten zoveel doen, overal, en na De Beauvoir moeten ze zich ook nog eens wijden aan de politieke strijd, dat er geen temps mort meer overblijft. Zo kun je dit boek ook lezen, als een laatste arbeid waarin alle arbeid samengebald ligt om daarna eindelijk temps mort te hebben. En dus daarop te preluderen door als ik te verdwijnen uit je autobiografie.

De titel van dit boek luidt niet Temps mort, en ook niet Le sursis, hoewel daar ook iets voor te zeggen was geweest, een chef d'oeuvre om het hele oeuvre te voorzien van een daverend akkoord, waarin blijkt, zoals bijvoorbeeld bij Beethoven of Schubert, dat je eindelijk bent waar je altijd wezen wilde, waar je wil blijven. Niet alleen omdat je vrede hebt met je dood, en daardoor met je leven, maar ook omdat je de tijden die na jou komen niet per se hoeft mee te maken. Uitstel.

Het boek heet Les années en herinnert daardoor aan de Romeinse traditie om de verhalen van Rome te boek te stellen. Het jaar zo en zo. Of zoals Geert Mak zijn programma's over zijn eeuw opende met 'we schrijven het jaar...' Het beroemdste jaarboek is Annales van Tacitus, dat hoofdzakelijk gaat over jaren waarin hij er zelf juist niet was, eindigend met de dood van Nero (Tacitus was toen drie of vier). De titel Annales is secundair, de primaire titel was Ab excessu divi Augusti, 'Vanaf het heengaan van de goddelijke Augustus'. Daar druipt de ironie al vanaf, die Augustus was alleen nog maar een voorproefje van alle waanzin van de volgende keizers.

Hoe dan ook, de verwijzing naar die Romeinse traditie onderstreept wat Ernaux in haar boek doet, ze schrijft vanaf het heengaan van - in dit geval - haarzelf, die laatste, hierboven geciteerde zin waar ze naartoe schrijft en wat haar vertrekpunt is. Ze kijkt terug met alle aantekeningen, foto's en herinneringen die ze nu nog heeft. Ze moet snel schrijven, want voor je het weet ben je er niet meer of verzwakt je geheugen. Snel nog iets redden. Maar ook de tijd zelf is zich gaan haasten. We zijn nergens meer, zoeven in sneltreinvaart langs onze dagen, contacten, programma's, titels.

De jaren was voor mij zo'n titel, of eigenlijk niet voor mij, iedereen had het al gelezen behalve ik. Zo'n boek dat je beste vrienden aan je tippen. Anton, echt iets voor jou! En wat dus iets zegt over iedereen, en wat je dan maar gaat lezen zodat je er niet mee blijft zitten. Welnu, laat ik dan ook maar in Romeinse stijl deze blog besluiten met weer zo'n ingesleten uitdrukking die meespeelde bij hun annale traditie: 'Waarvan akte'.

Simone de Beauvoir interview in English (1976)

Klagen is aantrekkelijk - Opnieuw Harry Kuster over Alanus

Als mensen meer zorg voor taal hebben zullen ze elkaar beter begrijpen en verkleinen ze de kans op gewapende conflicten. Alleen al daarom was ik blij dat ik me mocht storten op Harry Kuster met ditmaal een kort betoog, in de vorm van een beschouwing over zijn held, de middeleeuwse schrijver Alanus van Rijssel.

Met zo'n idealistische bril kom je haast vanzelf terecht in een klacht. En als Harry die klacht heeft bestudeerd, komt hij er graag weer bij terug. Lezen over taal heeft dus iets te maken met de herhaling die eigen lijkt aan het klagen. Klagen is van alle tijden, we zien het bij de oude Griekse dichters (Hesiodus, Herakleitos), in de middeleeuwen dus, en zeker ook in onze tijd.

Een paar jaar geleden schreef Harry over Alanus (zie ook mijn blog) en in zijn recente boek zien we veel daarvan terug, de verwijzing ook naar hedendaagse filosofen als Peirce en Wittgenstein, met wie Harry de focus op taal deelt om de impliciete regels van de taal te begrijpen en zodoende meer vat te krijgen op de bestrijding van misverstanden. Ook de rol van de Genius bij Alanus is in deze nieuwe studie weer prominent, zodat het even zoeken is naar het onderscheidende, de nieuwe morele les die vervat ligt in dit boek.

Allereerst die rol van de Genius. In het gedicht over de klacht van de Natuur van Alanus overbrugt de Genius in essentie de afstand tussen de mens en Natura. Genius is de priester en echtgenoot van Natura, en is erop gericht om haar wensen te vervullen. De kunst is echter, zoals Harry betoogt, dat Genius dat doet zonder in extremisme te vervallen. Met andere woorden, de gematigdheid en subtiliteit van zijn uitvoerende werk zijn bepalend voor zijn kans op succes.

Om deze taak te vervullen lijkt de taal het meest geschikte instrument. Taal verenigt als thema de orde van de natuur met de vaardigheid die je in het onderwijs en de zelfdiscipline kunt verwerven. Door de taal te bestuderen kun je de wetten der natuur ontdekken. Er loopt inhoudelijk een lijn van Alanus naar Hugo van St. Victor. Als studie, en niet per se de collectieve overtuigingen en emoties, de maatstaf wordt voor geestelijke groei, kan het individu zich van de groep losmaken, en kunnen we de bedelordes begrijpen als overgang naar de burgerij.

Goed, deze gedachte vonden we ook al in het boek van twee jaar terug. Maar nu maakt Harry de grammatica tot hoofdthema, en met zijn interpretatieve gaven lukt het hem ogenschijnlijk makkelijk om dit terug te vinden bij Alanus en zijn tijdgenoten. Dit versterkt hij met verwijzingen naar de twintigste-eeuwse taalpragmatiek. Daar ligt mogelijk nog een aanwijzing om de portee van Harry's pleidooi beter te doorgronden.

Als ik het goed zie komt Chomsky met zijn generatieve grammatica nog het dichtst in de buurt van Harry's ideaal. Op p. 40 lees ik:

"Alanus verbindt de logica in de taal met de logica in de natuur, precies zoals Chomsky de tegenwoordig algemeen aanvaarde biologische gezichtspunten uitgewerkt en verdedigd heeft dat kennis van de algemene taalstructuur, een universele grammatica, aangeboren is en primaire taalverwerving erin bestaat dat kinderen de bijzondere grammatica van de taalgemeenschap waarin zij opgroeien 'natuurlijkerwijs' leren."

Met andere woorden, onderwijs is wezenlijk toeëigening van een universele structuur, die al in onze geest gegrift staat bij de geboorte.

Iets in mij kan maar moeilijk geloven dat vrouwe Natura haar klacht nu staakt. Sterker nog, het zou kunnen zijn dat haar klacht ook geschreven staat in diezelfde natuur, en wie kan die natuur beter verwoorden dan vrouwe Natura zelf?

Misschien verklaart dit mede de herhaling van Harry, zijn terugkeer naar Alanus. Niet alleen vindt hij er de antwoorden van Genius, hij wil ook graag die klacht nog eens lezen. Dat lijkt me helemaal correct, studie is het herhaalde lezen, het steeds beter lezen.

Als ik nog eens terugblader zie ik dat Natura niet slechts de passieve ontvangster is van het reddende werk van Genius. Ze was bruidsdame bij het huwelijk van Hymen en Venus. Dat huwelijk liep mis doordat Venus zich verveelde en afgleed naar seksuele spelletjes. De 'kuise kus' waarmee Alanus Genius bij Natura twee dochters laat verwekken vormt met die spelletjes een contrast. Je zou die universele grammatica van Chomsky zonder veel fantasie dus kunnen typeren als kuise kus.

Misschien doe ik daarmee iets verbodens. Als we de taalverwerving enten op de wetenschap moeten we ons een beetje inhouden als het gaat om mythes, allegorieën, metaforen. Tegelijk hebben die beelden iets aantrekkelijks, iets waaraan we maar moeilijk weerstand kunnen bieden. Correcte taal, het corrigerende werk van de leraar, Harry (vroeger mijn collega bij de sectie geschiedenis) en ik weten er alles van, wij hebben veel ervaring met de rode pen, wij zouden kunnen zeggen: 'Carminis huius ero calamus, non scriba vel auctor [...] spina rosam gestans', 'Ik zal van dit gedicht de pen zijn, niet de schrijver of bedenker, een roos met doornen dragend'. Maar na het gedane werk betreden we de personeelskamer en voegen we ons bij het geklaag van onze collega's, het is een zang zonder pen, gezang na de pen, gezang in vele toonaarden.

De vrouw is de verleiding, en Natura is de vrouw die op haar manier afschaduwing is van de goede en de slechte vrouw, van Venus en van Maria, de foute en de goede vrouw. Genius moet al zijn krachten inzetten om deze vrouw te bevredigen. Tegelijk mogen we aannemen dat hij haar aantrekkelijk vindt, en misschien wel het meest haar geklaag. Hij bloeit er steeds weer van op, hij groeit in zijn rol.

Huilende vrouw - Wikipedia
Rembrandt, Huilende vrouw


Wenders in Nijmegen

Jon nam me mee naar Nijmegen, waar de nieuwe film van Wenders draaide. Iedereen kent hem van Paris, Texas met die ontroerende gezinsgeschiedenis en die mohairtrui van Nastassja Kinski, en anders wel van die glijdende klanken van Ry Cooder. Ik zag de film met broer Philip in de tijd dat hij uitkwam, dus dat moet 1984 zijn geweest. We waren in Parijs toevallig, en dan denk je al gauw dat de film met jezelf te maken heeft. De naam van zoontje Hunter klonk als Antèr.

De film bleef speciaal voor mij, ook al omdat ik een paar jaar later via redacteur Geert Lovink in contact kwam met de Amsterdamse anarchistenscene. Iemand schreef een beschouwing over Paris, Texas waarbij het happy end het moest ontgelden. We zien Harry Dean Stanton wegwandelen van het hotel waar hij Hunter heeft afgeleverd bij Nastassja. Vader blijft eenzaam rondzwerven, maar de zoon hoort bij zijn enige echte moeder.

Op cruciale momenten in mijn leven had ik anarchist kunnen worden, maar koos ik voor de bezielde, warme gemeenschappen van bijvoorbeeld de vredesbeweging, en bijvoorbeeld mijn eigen gezin. Mijn bestemming als zwervende eenzame man moet ik nu sublimeren, bijvoorbeeld met wandelingen over de Veluwe.

Er speelde altijd een Amerika-complex mee, begin ik te ontdekken (zie de blog van vorige week). We nemen geen genoegen met onze sociale identiteit, we zoeken graag de ruimte, de grotere natuur, en naar het model hiervan ook weer de metropool. In de jaren negentig kwam ik in contact met sociologisch ingestelde filosofen die dweepten met New York en het verkommerde Denver. De modelwerking draaide nog verder om. We kunnen vrede met Parijs hebben als we het beleven als plaats waar we een kunnen zijn met onszelf en met de wijde natuur.

En nu stond me samen met vriend Jon een soort bezegeling van deze bestemming te wachten, met de nieuwste Wenders. Perfect days gaat over een man in Tokio die openbare wc's schoonmaakt. We volgen hem in zijn dagelijkse rondjes thuis, onderweg, in het badhuis en restaurant, en in de contacten met anderen onderweg. De stad is de perfecte verbeelding van de wijde natuur. We zien Hirayama in zijn bestelbusje met helikopterview over de snelwegen, oneindige hoogbouw, fascinerende lichten.

Je hoeft maar een beetje fantasie te hebben om de hele tijd erbij te denken: dit gaat over mij, mijn wereld, onze wereld! Op de Waalbrug wees Jon me op de schitterende zonsondergang. De serveersters waren ontspannener en vriendelijker dan in Arnhem, na een paar kilometer rijden had je al de ervaring van het sublieme, de grenzenloosheid van de wereld die je stemming positief beïnvloedt. De film spiegelde deze wereld. Dat kan weer irritatie opwekken. Zo ook bij ons. Wat een verheven glimlach bij die toiletpoetser, wat een schone wc's die hij poetst. Pauline Kleijer van de Volkskrant duidt dit weer positief: '"Perfect Days" zoekt de grens op tussen bewondering en irritatie, maar blijft steeds aan de goede kant van de streep.'

Hoe kun je een stad Amerikaniseren? De diepst insnijdende weg is via de muziek. Wenders doet dat hier door Hirayama in zijn busje cassettebandjes te laten draaien met Patti Smith en Lou Reed. Zo maak ik ook via mijn onbewuste diepere lagen weer extra contact met die jaren tachtig. De andere weg is zeker zo belangrijk, je laat Amerikanen op bezoek gaan in Europa. Met Woody Allen naar Parijs en Rome. Ik luister 's nachts steeds naar Thomése's Kesseltrilogie waar mannen in hun busje op weg zijn naar Hamburg, de 'verkeerde kant' dus, met glijdende Cooder-achtige klanken, en waarbij ze meteen ook moeten denken aan Der amerikanische Freund van Wenders, over een Duitser in Amerika die de opdracht krijgt om iemand in Parijs te vermoorden.

Aan het eind van Perfect days schalt Feeling good van blueszangeres Nina Simone. Nu komt alles samen. Van rapportages schiet me het verhaal van Gerrit de Bruin te binnen. Hij is met Simone bevriend en haalt haar in 1988 naar Nijmegen waar ze enkele jaren woont. Ze is op de vlucht voor de afranselingen van haar man, en heeft na een hoop ellende gebroken met haar dochter Lisa. In Nijmegen wordt bij Nina de diagnose bipolaire stoornis gesteld, waarvoor ze medicatie krijgt. De relatie met Lisa wordt hersteld en Nina Simone kan weer even door met haar leven.

Ik maak weer contact met mijn jongere zelf, zoveel is duidelijk. Mijn echte ik wandelt weer door de beregende straten van Parijs, dé metropool. Ik laat me betoveren door de filosofie maar zeker ook door de muziek op mijn walkman. U2 was het toen. Ik lees op internet dat ze Paris, Texas citeerden op hun Joshua Tree.

Toch speelt er in Perfect Days nog iets anders. Zeg je Japan, dan zeg je zen. De link met Amerika verloopt evenzeer via Californië. Kleijer verwoordt dit zo: 'Elk moment, hoe klein ook, bestaat maar één keer'. De vraag die ik mezelf stel is of dit moment het ook verdient om je eraan te hechten. Moeten we blijven terugkeren naar wat ons zo heftig betoverde? Zoals de Amerikanen, die voor hun zielenheil terugkeren naar Europa? Zen is eerder dat het aan je voorbijtrekt. De snelwegen zijn jakobsladders, het beweegt tegelijk vooruit en achteruit. Je glimlacht of je wordt boos (ook dat kan Hirayama), je valt even in slaap, wordt wakker, gaat weer verder.

Paris, Texas | Wim Wenders Stiftung


Wat ziet mijn opa? Op bezoek bij expositie in Deventer

We liepen door het kletsnatte Deventer naar de haven en onze parapluutjes waren al geknakt. Heerlijk om dan het Kunstenlab te betreden. Lekker droog, en ook een thema dat mooi aansloot bij het beschermende gevoel, het gevoel dat je beschermd wordt tegen de elementen. Hoeders van het land heette de expositie, en het was al snel duidelijk dat de kunstenaars hadden nagedacht over de beeldentaal van de akkers. Curator Lieneke Hulshof:

'Tussen de weilanden van Oost-Nederland zijn nog altijd boerderijen te vinden met ingekerfde stiepeltekens en aan het dak hangende windveren. Van oudsher symbolen die het gebouw en zijn bewoners dienden te beschermen tegen het kwaad, tegen het weer dat zich op ieder moment tot vijand kon ontpoppen.' 

Nog even en ook de boeren, en nog verder, de kunstenaars, zie je als hoeders van het land. En ook deze beschermers kunnen zich ontpoppen tot vijanden. De boeren bezetten de snelwegen en stemmen voor opheffing van de kunstsubsidies, de kunstenaars zijn moeilijk nog als vijanden te zien, maar wie weet welke verrassingen ons nog te wachten staan, je zou het eigenlijk wel wensen.

Maar dan weer die roep die ik in deze blogs tot mezelf en jou richt, 'Speciaal voor mij', het sterke gevoel dat iets of iemand zich tot mij richt, op een nadrukkelijke manier. Mij overkwam dat bij de foto's van Jos de Putter in de tweede ruimte. Het waren foto's van oude boeren op hun land, die de bezoeker nadrukkelijk aanstaarden. Volgens de beschrijving waren het video's en inderdaad, als je zo ongeveer tegen de foto's aan ging hangen zag je een haartje van de boerin bewegen, een ooglid van de oude boer.

Ik zag de vader van mijn moeder weer voor me, die bijna nooit iets zei, en die we in mijn jeugd op Tweede Kerstdag in Gulpen bezochten. Opa en oma waren in een groot huis gaan wonen nadat de grote boerderij in Hoogcruts was overgenomen door twee zoons en hun overbuurjongen. Opa had net zo'n gegroefd gezicht als deze boeren op de foto's en bijna net zo zwijgzaam dus. Mijn vader (zijn schoonzoon dus) sprak hem aan over de kroeëte, hoe ze groeiden en of er nog een beetje prijs voor betaald werd. Ik had eigenlijk nooit het idee dat deze boer mij aankeek, hij had ook zoveel kleinkinderen, en wij wilden zo snel mogelijk naar buiten, de Gulperberg op rennen, en niet te lang blijven alsjeblieft.

Het leek dus of hier iets werd goedgemaakt, deze boeren keken me nadrukkelijk wel aan. In de moderne kunst zit je al gauw in de tegenstrijdigheid dat de beelden voor zichzelf moeten spreken, maar worden begeleid door titels en informatie in het boekje. Alleen al die titel, 'Landschappen' (2017), waardoor jou de keuze lijkt te worden voorgelegd om over de schouders van deze boeren te kijken naar hun land, of naar die gegroefde gezichten zelf die het grootste deel van de foto (video) in beslag namen, en dan met name die groeven in die gezichten. (Jos de Putter is overigens bekend van zijn documentaire Het is een schone dag geweest uit 1993.)

We konden ons niet echt vinden in de beschrijving waarin werd gerept van wederkerigheid: 'In een tentoonstellingsruimte is het altijd de bezoeker die kijkt, De Putter wil met dit werk die blik van de toeschouwer wederkerig maken.' Op ons hadden de video's eerder het effect dat je op zoek ging naar dat haartje en dat ooglid, naar het aller- allerlaatste restje beweging in deze versteende monumenten. Verdinglijking of erger nog, als je die andere keuze maakte en over hun schouders keek, een nieuwe inbezitneming van het land waarvoor deze hoeder zo nadrukkelijk stond om het zelfs met zijn versteende lichaam nog te beschermen.

'Speciaal voor mij' zou kunnen inhouden dat ik gewenst gedrag ga vertonen, hier in deze blog, bijvoorbeeld een bedankje. Dat moet dan wel adequaat zijn, en dat is nu precies even het probleem. Hoe kunnen we deze boeren adequaat bedanken? Ik herinner me weer mijn opa, toen hij overleden was, en mij gevraagd werd om bij zijn uitvaart een stukje orgel te spelen. Ik deed dat graag, daar niet van, maar had geen moment het idee dat opa me nog kon horen. Met de bedenking dat dat tijdens zijn leven ook al niet het geval leek, zijn wereld was de mijne niet, en van mijn moeder wist ik dat ze maar wat blij was dat ze door mijn vader werd meegenomen naar de stad, waar nog toekomst was. Ik ben een van de (vijf) belichamingen van haar toekomst. Dierenliefde, die boeren? Nee, vond mijn moeder al, die dieren werden in de boerderij mishandeld, stop daarmee!

Wat houdt het gebaar in van stadsmensen die hun blik richten op het platteland? Het is een heel oud gebaar, denk aan de Griekse en Latijnse idyllen van Theocritos en Vergilius, of aan de satires van Horatius. Het landschap zien we in feite als een tuin, een waar we kunnen bijkomen van de vermoeienissen van het stadsleven. Liever niet zien we het land als bedrijfsruimte. En zo heeft zich geleidelijk een omkering voltrokken. De tuinen leggen we nu bij voorkeur aan in de stad, en de hoeders van het land zijn de producenten en bezitters. Zelfs de vogels vliegen er weg, er valt niets meer te halen daar, en komen naar ons.

Misschien is er toch iets gaande van wederkerigheid. Die blik op die video's, die lijkt op ons gericht. Maar die boeren kijken naar een camera met een kunstenaar, die overigens zelf ook stamt uit een boerengezin. De boeren kijken via die camera naar het onbestemde, vanuit hun voorbije leven. Ze staan met hun rug naar hun land, daar valt steeds minder te halen. Het land is leeg, hun blik is leeg, het suggereert dat wij die leegte symboliseren. Het is de wederkerigheid van leegte versus leegte, met nog een heel klein beetje beweging.

We druipen weer af, naar de horeca aan de overkant. Daar wordt het kerstdiner bereid voor de andere gasten, wij weer naar buiten. Aan de overkant zijn beide horecagelegenheden gesloten, wij weer verder, door de storm richting centrum. Die regen is steeds minder een natuurverschijnsel, het is naar we mogen aannemen het gevolg van de bedrijfsvoering waarin de boeren slechts een schakel zijn.

Er was niets liever wat mijn opa na zijn pensioen deed dan met oma naar Frankrijk rijden en daar kijken naar die grote boerderijen. Hij was langzaam aan het veranderen, ja in wat? Niet in een stadsmens, maar in een bezichtiger van monumenten. Net als wij, op een manier die we nog niet helemaal begrijpen zetten we hun levens voort, dat verklaart wellicht die bijna versteende blik en de onbestemdheid van deze blog.

Landschappen — Zeeuws Museum NL


 

Complement voor Harry

Het voelt riskant om te zeggen dat je iets weet. Zeg liever dat je niets weet. En als je dan toch iets weet, gebruik dan de dubbele ontkenning: ik ben niet onwetend van het feit dat... Toevallig weet ik (weet ik? nou ja...) dat dit in de oudheid gebruikt werd als stijlfiguur, de litotes. Mijn leerboeken zeggen me dat de litotes werd gebruikt om het tegendeel te benadrukken. Tja, daar zitten we dan weer met ons risicomijdend gedrag. Nu weten we niet alleen meer over onze onbedoelde bedoelingen, ook over stijl, oudheid en irritante nederigheid.

Mijn vader zei het al, bescheidenheid is de wens om tweemaal geprezen te worden, voor datgene waarover je bescheiden bent en voor je bescheidenheid. Zo werd mijn moeder met haar bescheidenheid bedoeld of onbedoeld haar plaats gewezen.

Telkens als ik een boekje van ex-collega doctor Harry Kuster lees ben ik onder de indruk van zijn kennis en zijn stijlbeheersing. Nu zet hij er ook al Latijnse citaten zonder vertaling bij en voel ik me een beetje trots dat ik dat kan lezen. De indruk ontstaat weer dat Harry de boekjes speciaal voor mij schrijft. Het zijn codes die ik moet zien te kraken en Harry geeft me de indruk dat hij - met zijn leraarskwaliteiten - vertrouwen in me heeft.

Eerst dacht ik nog dat Harry speciaal leraren en filosofen opzoekt om te bespreken. In zijn nieuwste boekje bespreekt hij een middeleeuwse monnik die vaak huilde, Gundulf, bisschop van Rochester. Hij was goed bevriend met filosoof Anselmus over wie Harry zijn vorige boekje schreef (zie eventueel mijn blog). Je kunt beide boekjes lezen als een tweeluik. Anselmus spreekt, Gundulf luistert. Anselmus brengt in beweging, Gundulf huilt. En Anselmus is daar weer een beetje geïrriteerd over. En: Anselmus plant, Gundulf geeft water.

Harry speelt diverse rollen. Hij vertaalt de hagiografie, hij interpreteert, vertelt de voorgeschiedenis, haalt Freud erbij en polemiseert met Spinoza. Het register dat hij bespeelt is in al deze gevallen de wetenschap, in die speciale combinatie van de geschiedwetenschap: deels exact, deels vertellend, deels normatief. Harry's toonzetting is ietwat plechtstatig. Het is alsof Anselmus tegen me spreekt, een reactie bij me uitlokt waarmee ik hem tot een beetje irritatie moet brengen.

Het is een soort theater, niet alleen van Gundulf en Harry, maar ook van mij. Ik probeer mezelf neer te zetten in dat theater. De code zou inhouden dat ik mijn rol moet zien te ontdekken.

Vandaar dat ik een beetje op gevoel aansloot bij een formulering in het boekje die me trof, 'non nescius', niet onwetend. Zo omschrijft Willem van Malmesbury de verhouding van Gundulf tot de letteren, 'litterarum non nescius' (Kuster p.24). Harry laat het onmiddellijk volgen door 'een geleerde was hij niet'. Mijn oog valt, zoekend naar een positieve betekenis, ook op de zinnen ervoor: 'Met zijn [van Anselmus of van Gundulf?] scherpe onderscheidingsvermogen koos Anselmus hem tot spirituele metgezel. Verder kende Gundulf persoonlijk veel geleerden van zijn dagen, maar, zoals Willem van Malmesbury vaststelt: "litterarum non nescius", een geleerde was hij niet.' (p.24) Gundulf had allerlei kwaliteiten, maar dus niet die van een geleerde. Het is alsof de complementaire verhouding tussen Anselmus en Gundulf te mooi is om te verstoren. Alsjeblieft geen intellectueel gesprek tussen beide vrienden.

Het 'non nescius' behoudt in dit geval zijn raadselachtigheid. Geen litotes in de antieke zin, geen benadrukking van het tegengestelde. Misschien wetend, een beetje wetend in een ander opzicht, het weten van de spiritualiteit, maar dat maak ik niet op uit Harry's uitleg. Wel spiritueel, maar niet als geleerde, dus niet vergelijkbaar met Anselmus of Thomas. 

Harry zelf is duidelijk wel wetenschapper, qua vraagstelling, uitwerking, bronvermelding etcetera. Maar hij is duidelijk geïnteresseerd in dat huilen, in de affecten. Doet hij dat om in tweede instantie alsnog tot een wetenschappelijke visie op het huilen te komen? Wetenschap van het affect als weg tot de wetenschap? Dan zou je misschien een uitgebreidere vraagstelling en uitwerking verwachten. Een veelbelovender aanknopingspunt geeft me de achterflap (ongetwijfeld door Harry zelf geschreven), waarin Harry's zoektocht draait om de keuzes van Gundulf:

Niet het verhaal dat hij vertelde, een theorie die hij verkondigde of de invloed die hij uitoefende, waren voor Gundulf het belangrijkst, maar de keuzes die hij maakte op zijn tocht door het labyrinth van emoties dat dit leven kenmerkt.'

Labyrint, de emoties vormen samen een labyrint, niet alleen door hem zijn weg te wijzen, maar ook door hem in de weg te zitten. Met zijn keuzes vond Gundulf zijn weg door het labyrint en zo kun je zeggen dat het huilen hem dichter bij God bracht, want elders legt Harry uit dat zelfkennis in die tijd werd ontdekt als weg naar God. Zo heeft Harry ook zelf voldoende basis om zijn kennis van de psychologie in te schakelen om te begrijpen hoe de affecten functioneren in deze opgang. De psychologie leert ons hoe de menselijke natuur in elkaar steekt, en zo kan Gods genade alsnog worden begrepen als aanvulling, complement. De complementaire verhouding is het ideale beeld van God, God die wezenlijk genadig is.

Waar bij Augustinus, Anselmus en Thomas, en later ook bij Spinoza, kennis de affecten niet in de weg lijkt te zitten, lijkt dat bij Gundulf anders te liggen. Je hoeft geen geleerde te zijn om al huilend je weg naar God te vinden. Sterker nog, Gundulfs huilen toont hem zijn eigen, individuele weg naar God. Het lijkt of het huilen zelf al de kennis bevat die hij nodig heeft om de juiste keuzes te maken. Maar niet op de wijze van Spinoza, bij wie droefheid gedefinieerd wordt als overdenking van het eigen onvermogen en breideling van het vermogen tot handelen. Zo ontstaat er alsnog een wetenschappelijk gesprek, en wel tussen Harry en Spinoza. Gundulf laat met zijn huilen zien dat het zijn vermogen tot handelen juist inspireert, en daarom heeft Spinoza ongelijk.

Misschien zit er dus toch, alsnog, iets van de oude litotes in de tranen van Gundulf. 'Niet onwetend' moeten we opvatten als extra wetend, kennis bevattend die in de rationalistische filosofie van Spinoza verkeerd begrepen wordt. Ik moet denken aan een eerdere leeservaring, de tranen van Nietzsche van Yalom (zie blog), waar het eveneens ging om de tranen, en om hun zichtbaarheid. Toch theater dus, theater van de individuele, integere, gezuiverde persoon.

Deze weg is voor mij wel extra moeilijk om verschillende redenen, met name omdat tranen bij mij vooral samengaan met onvermogen. Ik moet er een paar alinea's aan wijden om via zelfonderzoek mijn rol te kunnen innemen als lezer van Harry.

In mijn therapie bij mijn depressie zo'n dertien jaar geleden werd ik door mijn therapeute bij mijn emoties gebracht, met name verdriet en boosheid. Ik moest mijn intellectuele reflexen achterwege laten, die ook al opspeelden doordat ik in die tijd colleges aan ouderen gaf over de filosofie van Nussbaum en het tragische levensgevoel. Ik wilde de benadering van mijn therapeute overdenken, maar het denken zat me juist in de weg. Daarnaast lukte het me te weinig om boos en verdrietig te worden. Zodoende faalde ik in de weg van de emoties, en heb ik mijn falen moeten leren zien als mijn weg om de depressie te overwinnen. Ik lees Harry's boekje als opening van een niet-intellectuele weg, maar juist de emotionele weg bleef voor mij onbegaanbaar.

Denkend over complementariteit bleef ik vertrouwen houden in de oude complementariteit tussen tragedie en komedie. Het lijkt alsof de weg van het komische bij Harry geblokkeerd is geraakt. Behoudens de steeds opduikende verwijzing naar Reve zie ik de blokkade het scherpst bij de leefregel van Benedictus. Stap 10 in Harry's weergave: 'De dwaas breekt in schallend gelach uit.' (p.52) Daar hadden de Franciscanen geen moeite mee, want in de ogen van God zijn we allen dwazen, of misschien moet je zeggen: 'non nescii' in de geheimzinnige draai die Harry eraan geeft.

Langs deze weg kunnen we ook Benedictus inpassen. Ik denk aan Herman Finkers die 's ochtends opstaat en zegt: 'Wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Dan denkt hij aan Benedictus die hem maant zijn eerste gedachte aan God te wijden en herpakt hij zich: 'Mijn God, wat heb ik zin om mijn vrouw eens lekker bij de boezem te pakken!' Zo ziet hij de hand van God ook in de mooie boezem van zijn vrouw, al moet hij er wel bij zeggen dat hij dit niet godslasterlijk bedoelt.

Dat beeld van de complementariteit is dus zo gek nog niet (waarom zouden vrouwen anders twee borsten hebben, en waarom mannen plattere). Hier opent zich de mogelijkheid om mijn plaats in te nemen in het theater van Harry. Hij schrijft, ik lees. En waar Harry als lezer van mijn blogs zwijgt, of een compliment uitdeelt (het compliment als complement) ga ik als lezer met Harry's teksten op de loop. Ik probeer uit of ik erom kan lachen, niet omdat ik hem niet respecteer, maar om het raadsel in stand te laten of te herstellen, het non nescius.

PS

Op mijn uitdrukkelijke vraag of non nescius met Harry's raadselachtige uitleg wel echt raadselachtig is, koos Harry voor het niet-raadsel. In het middeleeuws Latijn, mailt hij me, heeft de litotes zijn betekenis van benadrukking van het tegendeel verloren en lijkt hij meer op onze dubbele ontkenning. Er is geen raadsel, zegt Harry. Hoewel hij deze uitleg alleen aan mij mailde, voel ik me vrij om hem hier met u te delen. Mijn gezag daartoe ontleen ik aan mijn status van complement. Ik was het raadsel, Harry de oplossing.

 


Een schijn van genade - The unlikely pilgrimage of Harold Fry

We hadden het over armoede, in de vorige blog van deze serie. Dat zit verpakt in de titel, Speciaal voor mij. Soms lijkt het of krijgen bel...